Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:239

Zaaknummer

R. 4587/14.172

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte namens zijn cliënt aanspraak maakt op betaling van proceskosten. Klaagster is van mening dat het vonnis duidelijk aangeeft dat de proceskosten aan de griffier van de rechtbank betaald moeten worden.

Inhoudsindicatie

Gelet op het feit dat de Raad voor Rechtsbijstand de proceskostenveroordeling in mindering brengt op de toevoegingsvergoeding die aan de advocaat wordt uitgekeerd, had verweerder wel belang bij betekening van het vonnis.

Inhoudsindicatie

Gelet op deze gang van zaken stond het verweerder vrij de deurwaarder opdracht te geven over te gaan tot betekening van het vonnis.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K188 2014 bm/ksl, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Verweerder heeft de belangen behartigd van de wederpartij van klaagster in een kort geding procedure bij de rechtbank Rotterdam.

1.2 Bij kort geding vonnis van 20 maart 2014 zijn de vorderingen van de cliënt van verweerder deels toegewezen en is ten aanzien van de proceskosten het volgende in het dictum van het vonnis opgenomen:

“..veroordeelt klaagster (red.) in de proceskosten, aan de zijde van J. (red.) tot op heden begroot op € 1.083,88, waarvan € 71,53 aan explootkosten, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer X (red.) ten name van de rechtbank Rotterdam onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer;

Veroordeelt klaagster (red.) tot betaling van € 131,00 aan nakosten, verhoogd met € 68,00 in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt…”

1.3 Bij faxbrief van 21 maart 2014 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster gevraagd of vrijwillig aan het vonnis zal worden voldaan.

1.4 Bij e-mail berichten van 1 en 10 april 2014 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster verzocht of de proceskostenveroordeling al was overgemaakt.

1.5 In opdracht van verweerder is het vonnis op 10 april 2014 aan klaagster betekend en is onder meer bevel gedaan tot betaling van de proceskosten ad € 1.012,35, het nasalaris ad € 199,00 en de kosten van het exploot ad € 90,28.

1.6 Bij e-mail bericht van 11 april 2014 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder laten weten dat de proceskosten op die dag aan de rechtbank zijn betaald.

1.7 Bij brief van 14 april 2014 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder bericht dat op 26 maart 2014 reeds een restitutiebetaling ad € 986,16 aan verweerder is voldaan ter zake onterechte inhoudingen. De gemachtigde van klaagster heeft voorts gesteld dat deze restitutie verrekend dient te worden met hetgeen de cliënt van verweerder stelt te vorderen te hebben van klaagster. De gemachtigde van klaagster heeft voorts aan verweerder bericht dat de proceskosten verschuldigd zijn aan de rechtbank en inmiddels ook al aan de rechtbank zijn betaald.

1.8 Bij brieven van 13 en 20 mei 2014 heeft de gemachtigde van klaagster een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij ten onrechte namens zijn cliënt aanspraak maakt op betaling van proceskosten. Klaagster is van mening dat het vonnis duidelijk aangeeft dat de proceskosten aan de griffier van de rechtbank betaald moeten worden.

 

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter constateert dat uit het dictum van het vonnis van 20 maart 2014 van de rechtbank Rotterdam in eerste instantie lijkt te blijken dat de gehele proceskostenvergoeding aan de griffier van de rechtbank diende te worden overgemaakt.

3.2 De deken heeft in de voorlopige visie terecht vermeld dat sinds 1 november 2010 het griffiestelsel is gewijzigd. Artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is komen te vervallen. Dit artikel regelde hoe de griffier omging met een proceskostenveroordeling wanneer er een toevoeging was verleend. Tot 1 november 2010 betaalde de in het ongelijk gestelde partij , als er een toevoeging was verleend aan de wederpartij, de proceskostenvergoeding aan de griffier. Sinds de wijziging van het griffiestelsel is de cliënt met een toevoeging nu ook zelf verantwoordelijk voor het innen van de proceskostenvergoeding. Vanwege deze wijziging is op 15 augustus 2013 art. 32 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 gewijzigd. Het bedrag van de kostenveroordeling wordt door de Raad van Rechtsbijstand sinds die datum in mindering gebracht op de vergoeding aan de advocaat.

3.3 Uit het e-mail bericht van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2014 aan verweerder volgt dat de rechtbank kennelijk ook van mening is dat het dictum van het vonnis niet geheel juist is geformuleerd, nu daarin is aangegeven dat is nagevraagd of het mogelijk is het door de Rechtbank ten onrechte ontvangen bedrag rechtstreeks naar de derdenrekening van verweerder over te maken.

3.4 Gelet op het feit dat de Raad voor Rechtsbijstand de proceskostenveroordeling in mindering brengt op de toevoegingsvergoeding die aan de advocaat wordt uitgekeerd, had verweerder wel degelijk belang bij betekening van het vonnis. Op het moment dat het vonnis door de deurwaarder werd betekend (10 april 2014) was de proceskostenveroordeling door klaagster noch op de rekening van de rechtbank noch op de rekening van verweerder betaald, terwijl verweerder op 21 maart, 1 en 10 april 2014 aan klaagster heeft gevraagd of de proceskosten waren voldaan. Uit de e-mail van de rechtbank van 22 mei 2014 blijkt dat de rechtbank de proceskostenveroordeling op 11 april 2014 heeft ontvangen; één dag na betekening van het vonnis.

3.5 Gelet op deze gang van zaken stond het verweerder vrij de deurwaarder opdracht te geven over te gaan tot betekening van het vonnis. Uitgaande van de juistheid van de onder 3.1 verwoorde uitleg van het dictum had verweerder strikt genomen geen executoriale titel voor de proceskosten, maar ook klaagsters gemachtigde als professional mag op de hoogte worden verondersteld met de onder 3.2 weergegeven wetswijzigingen. Het aandringen op het vragen van verbetering, of zelfs het instellen van hoger beroep, zoals klaagster bepleit, komt bij die stand van zaken overdreven formalistisch voor. De kwestie had in onderling overleg eenvoudig kunnen worden opgelost en een dergelijk overleg mag van professionele partijen ook verwacht worden. Daarbij komt dat bedoelde zin in het dictum ook mèt de tweede komma in die zin uitgelegd kàn worden op de wijze zoals geconcludeerd in de betekening. 

3.6 Het feit dat de betekening geen melding maakt van de ontvangst van de door klaagster reeds betaalde gelden houdt geen schending in van enig voorschrift. Hetgeen slechts wordt beoogd is de officiële inkennisstelling van de veroordeelde van de inhoud van het vonnis, niet van hetgeen daarna is gebeurd. Het spreekt overigens voor zich dat alle na het wijzen van een vonnis op een vordering betaalde gelden in mindering strekken op de veroordeling. Indien er naar aanleiding van de betekening hieromtrent vragen waren gerezen bij klaagster, had zij hierover contact kunnen zoeken met haar gemachtigde. Niet valt in te zien waarom de betekening van de veroordeling een verstoring van de relatie tussen klaagster en haar gemachtigde teweeg zou brengen, en al helemaal niet waarom verweerder daarvoor verantwoordelijk gehouden zou kunnen worden. Niet gebleken is van het schenden in deze van enige gedragsregel met het geven tot de opdracht tot betekening.

3.7 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 28 augustus 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.