Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:264

Zaaknummer

14-76

Inhoudsindicatie

Zwaarste verwijt betreft schending geheimhoudingsplicht mediation. Ongegrond. De rechtbank had naar mediation verwezen om te komen tot uitwerking c.q. wijziging van de voor de duur van die te volgen mediation vastgestelde bezoekregeling. Die mediation is volgens verweersters cliënt door toedoen van klaagster niet van de grond gekomen. Verweerster heeft de rechtbank daarover mogen informeren. Zij heeft daarmee de voor haar in het verlengde van de voor haar cliënt geldende geheimhoudingsverplichting niet geschonden.

Uitspraak

Beslissing van 29 september 2014

in de zaak 14-76

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 16 mei 2014 met kenmerk […], door de raad ontvangen op 19 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 augustus 2014 in aanwezigheid van zowel klaagster als verweerster. Klaagster is vergezeld van haar coach de heer [B]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster trad op als advocaat van klaagsters ex-echtgenoot in de echtscheidingsprocedure met klaagster.

Op een verzoek om voorlopige voorzieningen van 20 februari 2013 heeft de rechtbank bij beslissing d.d. 20 maart 2013 bepaald dat gedurende een periode van drie maanden partijen afwisselend met hun dochter bij uitsluiting van de ander om de andere week gerechtigd zouden zijn tot het gebruik van de echtelijke woning. Daarbij is bepaald dat klaagster uiterlijk 16 juni 2013 de woning verlaten diende te hebben. Het uitsluitend gebruik van de woning is met ingang van die datum toegewezen aan de man.

Tevens heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om in het kader van de bodemprocedure een onderzoek in te stellen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang zou zijn van de dochter.

2.3    Op het door de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapport heeft klaagster gereageerd met een 11 pagina’s tellend rapport. Een kopie van dat laatste rapport is op 7 juni 2013 door de Raad voor de Kinderbescherming aan klaagsters ex-echtgenoot gestuurd. Langs die weg heeft verweerster daarover de beschikking gekregen.

2.4    Verweerster heeft klaagsters rapport ingebracht in de bodemprocedure. Zij verkeerde blijkens haar verweer op de klacht in de veronderstelling dat de rechtbank overigens al wel bekend was met de inhoud daarvan.

2.5    In de procedure tot wijziging van de voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank op 15 juli 2013 bepaald dat de dochter van partijen voorlopig aan de man werd toevertrouwd en partijen verwezen naar mediation ter uitwerking van een bezoekregeling tussen klaagster en haar dochter. Bij brief d.d. 8 november 2013 heeft verweerster de rechtbank geïnformeerd omtrent het verloop van de door de rechtbank opgedragen mediation.

2.6    Verweerster heeft de rechtbank in die laatste brief als volgt geschreven:

“Door toedoen van de vrouw is er van mediation geen dan wel nauwelijks sprake geweest.” Daarna volgt een verslag van de moeite die het in de ogen van verweersters cliënt door toedoen van klaagster heeft gekost om tot overeenstemming te komen over de keuze van de mediator en het tot stand komen van een eerste afspraak. Verderop in haar brief schrijft verweerster: “De eerste mediationbijeenkomst {…} verliep zeer slecht, vandaar dat de mediator pendelmediation heeft voorgesteld. {…} Ook hierover moest de vrouw weer geruime tijd nadenken en overleg hebben met haar coach. Nu haar coach geen geheimhoudingsverklaring wenst te tekenen is deze mediation tot een einde gekomen (voor zover deze al was gestart).”

Klaagster handelde niet conform de beschikking voorlopige voorzieningen door de echtelijke woning niet te verlaten op momenten dat de man bij uitsluiting van klaagster tot het gebruik van de echtelijke woning gerechtigd was. Verweerster heeft toen samen met haar cliënt de politie benaderd. Die heeft na diverse aanmaningen en voorstellen van haar kant de uitvoering van de beschikking op dat punt bewerkstelligd.

2.7    Bij brief met bijlagen van 22 januari 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a)    zonder toestemming van klaagster het rapport van klaagster aan de rechtbank heeft over gelegd;

b)    een brief aan de rechtbank heeft gestuurd met vertrouwelijke informatie over de mediation;

c)    aan de politie opdracht heeft gegeven om klaagster uit huis te zetten;

d)    bij herhaling is opgetreden als legitimering van de onwettige acties van de cliënt van verweerster.

4    VERWEER

4.1    Het rapport van klaagster behelsde háár reactie op het voorlopig onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Cliënt van verweerster had dat stuk van de Raad voor de Kinderbescherming ontvangen. Het was daarmee al door de Raad tot onderdeel van de procedure gemaakt.

4.2    Over de mediation heeft verweerster geen inhoudelijke mededelingen gedaan, alleen over het (niet) tot stand komen daarvan. Dat was nodig om aan te tonen dat haar cliënt wel alle mogelijke medewerking had verleend en zich voor mediation had ingezet. Voorts was van belang aan de rechtbank duidelijk te maken dat mediation echt geen optie meer was en dat er een andere oplossing diende te komen.

4.3    Toen klaagster in de echtelijke woning bleef op de momenten dat haar cliënt het uitsluitend gebruik toekwam heeft verweerster op verzoek van haar cliënt contact opgenomen met de politie ter uitvoering van de beschikking van de rechtbank.

5    BEOORDELING

5.1    Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de raad in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Door uitgebreid in een eigen rapport op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te reageren en met dat rapport verder te handelen zoals zij deed heeft klaagster de kans aanvaard dat haar rapport onderdeel zou worden van de procedure. De brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 juni 2013 verklaart hoe klaagsters rapport in handen van klaagsters wederpartij is gekomen. Het ligt voor de hand dat deze dat stuk ter hand van zijn advocaat, verweerster heeft gesteld, en dat opende de mogelijkheid dat verweerster daarvan bij het voeren van verweer gebruik zou maken. Niet valt in te zien waarom verweerster dat laatste niet zou hebben mogen doen. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    De rechtbank had partijen naar mediation verwezen om langs die weg te komen tot uitwerking c.q. wijziging van de voor de duur van die te volgen mediation vastgestelde bezoekregeling. Die mediation is volgens verweersters cliënt door toedoen van klaagster niet van de grond gekomen. Verweerster heeft de rechtbank daarover mogen informeren. Zij heeft daarmee de voor haar in het verlengde van die voor haar cliënt geldende geheimhoudingsverplichting niet geschonden. Zij heeft in haar brief aan de rechtbank volstaan met het geven van een uitzetting dat en waarom de mediation door toedoen van klaagster aanvankelijk niet van start kon gaan, terwijl haar cliënt juist toegeeflijk was geweest om klaagster in haar wensen tegemoet te komen, en vervolgens waarom de mediation, toen deze eenmaal was gestart, niet vervolgd kon worden omdat klaagster niet mee wilde werken aan pendelmediation en haar coach niet bereid was tot het ondertekenen van een geheimhoudingsverklaring. Daarmee heeft zij geen informatie verstrekt over hetgeen in het kader van de mediation inhoudelijk aan informatie, meningen, voorstellen en wat dies meer zij is uitgewisseld en onder de geheimhoudingsplicht valt. Verweerster kon menen dat het voor haar cliënt van belang was de rechtbank omtrent klaagsters opstelling rond de start van de mediation en voorwaarden voor mogelijke voortzetting van dat traject te informeren, zodat voor de rechtbank duidelijk zou worden dat mediation tussen deze partijen niet tot een vruchtbaar resultaat zou kunnen leiden. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Verweerster mocht haar cliënt terzijde staan bij het effectueren van de beslissing van de rechtbank ter zake het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Niet valt in te zien waarom, zoals klaagster stelt, verweerster dat niet zou hebben mogen doen. Verweerster behoefde geen rekening te houden met de omstandigheid dat klaagster er niet in was geslaagd andere woonruimte te vinden, hoe vervelend en lastig dat voor klaagster ook geweest moge zijn. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    Aan dit klachtonderdeel komt naast de hiervoor behandelde klachtonderdelen geen zelfstandige betekenis toe.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klaagster tegen verweerster is in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, J.H. Brouwer, K.F. Leenhouts en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  29 september  2014.