Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:258

Zaaknummer

R. 4404/13.311

Inhoudsindicatie

In de huidige omstandigheden is de geheimhoudingsplicht in de mediation niet geschonden. Wel sprake van onjuiste woordkeuze in het beroepschrift. Klacht gedeeltelijk gegrond, maatregel enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 4 december 2013 met kenmerk K277 2013 bm/ksl aan de Raad van Discipline , door de raad ontvangen op 4 december 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 1 september 2014 van de raad  in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In 2010 hebben klager en zijn ex-echtgenote, cliënte van verweerster, zich in het kader van de echtscheidingsprocedure laten bijstaan door een vFAS-echtscheidingsbemiddelaar.

2.3 Partijen en de mediator hebben op 5 oktober 2010 de vFAS-bemiddelingsovereenkomst ondertekend. Artikel 4.1 van deze overeenkomst luidt als volgt:

“Al hetgeen tijdens de bemiddeling door de partners wordt medegedeeld is vertrouwelijk en geldt als aan de advocaat-scheidingsbemiddelaar en aan elkaar toevertrouwd. De partners en de advocaat-scheidingsbemiddelaar zullen ook de verslagen die van de bemiddelingssessies gemaakt zijn als vertrouwelijk beschouwen, evenals de op schrift gestelde voorstellen, concept-convenanten en andere stukken die zijn opgesteld in het kader van de bemiddeling.”

2.4 Vast staat dat de mediation is geslaagd nu onder leiding van de mediator tussen klager en zijn voormalig echtgenote een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan tot stand zijn gekomen, waarin de gevolgen van de scheiding voor partijen en hun twee kinderen zijn geregeld. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand  op 26 januari 2011.

2.5 Artikel 4.3 van de voornoemde vFAS-bemiddelingsovereenkomst luidt:

“Indien tussen de partijen een convenant tot stand gekomen is in de zin van artikel 3.1 en tussen hen een procedure wordt gevoerd over de interpretatie en/of de uitvoering van dit convenant zal het bepaalde in artikel 4.1 niet gelden. De partijen zullen dan gerechtigd zijn in de procedure mededeling te doen over de wijze waarop de overeenkomst tot stand gekomen is. Ook zullen zij in dat geval gerechtigd zijn de verslagen en andere in artikel 4.1 bedoelde stukken in het geding te brengen. Zij zullen desgewenst de advocaat-scheidingsbemiddelaar in de procedure als getuige kunnen oproepen en deze zal zich dan niet op zijn verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht beroepen.”  

2.6 Op enig moment heeft de voormalig echtgenote van klager aan klager te kennen gegeven dat zij met de kinderen wenste te verhuizen naar S., waar haar nieuwe partner woonde.

2.7 Klager heeft zich tegen die verhuizing verzet en de voormalig echtgenote van klager heeft hierop een procedure bij de rechtbank Den Haag aanhangig gemaakt tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de voorgenomen verhuizing. Bij beschikking van 18 maart 2013 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat een verhuizing naar S. niet in het belang van de kinderen is.

2.8 Tegen deze uitspraak heeft de cliënte van verweerster hoger beroep ingesteld.

 

 

2.9 In het beroepschrift heeft verweerster, voor zover in deze relevant het volgende gesteld:

“..

Toen de ouders in 2010 het besluit namen om te gaan scheiden, is die procedure begeleid door een mediator tevens advocaat (red.). De vader heeft in die mediation naar voren gebracht dat hij wilde dat de moeder binnen een straal van 10 km zou blijven wonen. De moeder heeft zich hiertegen verzet en de mediator (red.) heeft aan vader te kennen gegeven dat de moeder hiertoe niet kon worden gedwongen. De mediator heeft gezegd dat er ten behoeve van de kinderen een zorgregeling werd afgesproken en geen co-ouderschap. “Al wil moeder naar Groningen verhuizen”, aldus de mediator, “dat mag ze doen”.

2.10 In het beroepschrift heeft verweerster voorts, voor zover in deze relevant het volgende gesteld:

“..

Uit de rapportage van het AMK valt op te maken dat seksueel misbruik niet geheel is uit te sluiten. Moeder is met de dochter van klager (red.) ook naar de huisarts geweest omdat de dochter van klager (red.) een vieze en bloederige vagina had bij terugkomst van de zorgregeling bij vader.”

…”

2.11 Verweerster heeft het rapport van AMK (in de vorm van een brief van 10 februari 2013 aan klager) als bijlage aan het beroepschrift gehecht. In het beroepschrift is ten aanzien van hetgeen door verweerster in het beroepschrift is gesteld het volgende opgenomen:

“..

Uit het onderzoek is gebleken dat uw ex partner haar zorgen betreffende uw kinderen met de huisarts heeft besproken. Juni vorig jaar is uw dochter (red.) bij de huisarts geweest omdat zij een rood geïrriteerd uitziende vulva had. Uw ex partner zou dit wel vaker bij uw dochter (red.) hebben gezien na een bezoek aan u. Zij heeft dit geweten aan slechte hygiëne omdat uw kinderen ook terug zouden komen met ongepoetste tanden en ongekamde haren. In december 2011 is moeder met uw kinderen bij de huisarts geweest omdat uw zoon (red.) last heeft van een nauwe voorhuid wat pijnlijk is voor hem. Tevens heeft huisarts uw dochter (red.) genitaal/vaginaal onderzocht en er zijn geen bijzonderheden aangetroffen.

…”

2.12 Bij brief van 23 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over  verweerster.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a. zij in het beroepschrift van 7 juni 2013 in strijd met de geheimhoudingsplicht gebruik heeft gemaakt van een uitspraak van de mediator die klager en zijn ex-echtgenote destijds heeft bijgestaan bij de echtscheiding;

b. zij in het beroepschrift ten onrechte heeft gesuggereerd dat er mogelijk sprake zou zijn van seksueel misbruik door klager, waarvoor in het AMK rapport bewijs zou zijn te vinden. Klager is het hiermee niet eens en acht de uitspraken van verweerster niet onderbouwd, onjuist en voor hem onnodig grievend. 

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft gesteld dat het haar vrij staat over de mediation te verklaren aangezien het mediationtraject tussen partijen tot volledige overeenstemming heeft geleid, zodat er van schending van het vertrouwen en/of geheimhouding geen sprake kan zijn.

4.2 Voorts benadrukt verweerster dat haar cliënte nog maar één feitelijke instantie had om over de verhuizing te procederen, waarbij zij met het noemen van haar “herinneringen” aan de gesprekken bij de mediator wil aantonen dat er destijds geen geografische beperking bedoeld op te nemen in het ouderschapsplan. Voor zover daarmee de vertrouwelijkheid van de mediation zou zijn geschonden is het naar de mening van verweerster niet zij maar haar cliënte die hiervoor verantwoordelijk is. Bovendien staat voor klager nog de mogelijkheid open om in de procedure bij het Hof een verweerschrift in te dienen met daarin zijn visie op het gebeurde.

4.3 Verweerster heeft betwist dat zij zich in het beroepschrift onnodig grievend heeft uitgelaten. Verweerster heeft enkel de bewoordingen van haar cliënte gebruikt en daarbij verwezen naar het rapport van het AMK.

 

5 BEOORDELING

5.1 In algemene zin is een advocaat gehouden de belangen van de aan hem of haar opgedragen zaak zo zorgvuldig mogelijk te behandelen. Daarbij zal het belang van de eigen cliënt prevaleren boven dat van de andere partijen. Echter, deze belangenbehartiging is niet onbegrensd. De belangen van de wedepartij mogen bij de belangenbehartiging niet onnodig worden geschonden. Ook is het van belang dat de advocaat met zijn of haar gedragingen niet het vertrouwen in de advocatuur of in zijn beroepsoefening schaadt.

 Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Het geschil tussen klager en zijn ex-partner ziet op de afspraken rondom een mogelijke verhuizing. Op dit punt blijkt uit de (proces-)stukken dat is afgesproken dat de kinderen woonplaats  hebben bij hun moeder en dat bij een voorgenomen verhuizing de ouders vooraf met elkaar in overleg zullen treden (artikel 2 ouderschapsplan). Vast staat dat tussen partijen een convenant/ouderschapsplan tot stand is gekomen en een procedure wordt gevoerd over de interpretatie van het convenant/ouderschapsplan. Gelet op het bepaalde in artikel 4.3 van de bemiddelingsovereenkomst stond het verweerster vrij in het beroepschrift de door klager gewraakte “herinnering” van haar cliënte over de mededeling van de mediator op te nemen. Het lag vervolgens op de weg van (de advocaat van) verweerder om zich hier tegen te verweren dan wel de mediator als getuige op te roepen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3 Het is een advocaat niet toegestaan om feiten en omstandigheden te stellen waarvan hij weet of behoort te weten dat deze op onjuistheden berusten. In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren. Verweerster heeft in de procedure bij het gerechtshof Den Haag onvoldoende duidelijk aangegeven dat hetgeen zij in het beroepschrift stelt omtrent het vermeende misbruik de bewoordingen zijn van haar cliënte. Voor zover verweerster daar de mening van haar cliënte wilde weergeven, had zij dit duidelijker moeten aangeven. De raad is van oordeel dat verweerster met de door haar bewust gekozen bewoordingen iets suggereert dat er niet is, nu de betreffende brief van het AMK aan klager de stelling van verweerster niet onderbouwt. De raad acht dit klachtonderdeel gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdeel a ongegrond en klachtonderdeel b gegrond en  legt ter zake aan verweerster de maatregel op van enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, J.H.M. Nijhuis, A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden 

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT BREDA

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4814 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl