Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:169

Zaaknummer

14-144NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 3 juli 2014

in de zaak 14-144NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster,

tegen:

advocaat

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 2 juni 2014, met kenmerk 13-468, door de raad ontvangen op 3 juni 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan vanaf 2008 tot maart 2012 in een aantal zaken betreffende haar bijstandsuitkering.

1.3 De belangrijkste zaak betrof de intrekking van de bijstand. Klaagsters bijstandsuitkering is bij besluit van B&W van Amsterdam van 12 oktober 2010 met ingang van 15 september tot en met 12 oktober 2010 ingetrokken op de grond dat klaagster beschikte over een vermogen boven de voor haar geldende grens. Uit onderzoek van de belastingdienst en de gemeente was namelijk gebleken dat er rond € 50.000 stond op rekeningen die op klaagsters naam en/of die van haar zoon stonden. Klaagster stelde zich op het standpunt dat die tegoeden voor haar bijstandsuitkering niet relevant waren en dat zij deze niet aan de gemeente had hoeven melden, aangezien het hier ging om geld van haar kinderen. Na diverse procedures is het intrekkingsbesluit ingevolge een beslissing van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 2013 onherroepelijk geworden.

1.4 Bij brief van 28 maart 2012 heeft verweerder aan klaagster toegezonden de einduitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2012, die kort samengevat inhoudt dat haar bijstandsuitkering op goede gronden is beëindigd. Verweerder heeft daarbij de mogelijkheid van hoger beroep en de beroepstermijn vermeld en haar bericht dat hij haar niet zal bijstaan in hoger beroep omdat het daarvoor vereiste vertrouwen ontbreekt. Hij heeft klaagster aangeraden op korte termijn contact op te nemen met een andere advocaat en haar medegedeeld dat hij geen werkzaamheden meer voor haar zal verrichten en dat hij overgaat tot sluiting van het dossier.

1.5 Bij brief van 11 december 2013, met bijlagen, aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland heeft klaagster zich beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, naar de voorzitter uit de klachtbrieven opmaakt en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij haar belangen niet goed heeft behartigd en haar niet goed heeft geïnformeerd, meer in het bijzonder doordat hij:

a) alle (kern)waarden heeft geschonden die een advocaat hoort te hebben;

b) geen adres van zijn kantoor op zijn briefpapier vermeldt;

c) in zijn ‘halve schuur halve kantoor’ geen privacy biedt aan zijn cliënten;

d) slechts voor het geld werkt en zich niet 100% inzet voor mensen, althans niet voor klaagster;

e) weigerde in zijn pleitnota op te nemen, dat een consulente van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) Amsterdam in 2008 of 2009 tegen klaagster had gezegd dat zij geld dat zij voor haar kinderen op haar rekening spaarde niet hoefde op te geven aan DWI;

f) in het algemeen alles wat klaagster zei niet opschreef, maar alleen opschreef wat in het belang was van de tegenpartij; hij werkte samen met de tegenpartij en bezorgde klaagster opzettelijk nog meer onrecht, hij viel haar aan met brieven, maakte haar bang en maakte haar leven stressvol;

g) totaal niets ondernam tegen het lang uitblijven van een uitspraak van de rechtbank; hij verzocht niet om een voorlopige voorziening;

h) klaagster totaal niet informeerde over de zaken;

i) weigerde met de tegenpartij contact op te nemen of slechts onbetekenende brieven schreef;

j) de tegenpartij telefonisch (en niet schriftelijk) benaderde, zonder overleg vooraf met klaagster;

k) geen kantoor houdt in Opperdoes, maar op de Da Costakade in Amsterdam achter een groene deur;

l) € 1200 van klaagster ten onrechte meer dan een jaar onder zich heeft gehouden;

m) klaagster zwart gemaakt heeft bij haar opvolgende advocaat, waardoor deze zijn werkzaamheden voor klaagster heeft neergelegd.

Klaagster verzoekt om een schadevergoeding van € 2500.

3 VERWEER

3.1 Verweerder vindt de verwijten onterecht en heeft zich daartegen gemotiveerd verweerd. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De verwijten van klaagster komen er in de kern op neer dat verweerder haar belangen niet goed heeft behartigd en haar totaal niet over de zaken informeerde. Voor deze verwijten is naar het oordeel van de voorzitter geen grond. Daartoe verweegt de voorzitter als volgt.

4.2 In het klachtdossier bevinden zich 23 brieven van verweerder aan klaagster uit de periode 15 november 2010 tot en met 28 maart 2012. Daaruit blijkt dat er diverse telefoongesprekken en besprekingen tussen klaagster en verweerder hebben plaatsgevonden in die periode. In de brieven informeert verweerder haar uitvoerig over de verschillende lopende zaken. Ook waarschuwt hij haar herhaaldelijk dat zij procedures kan verliezen als zij niet de haar door de rechtbank geboden kans aangrijpt en niet zijn advies opvolgt om met rekeningafschriften tegenbewijs te leveren. Klaagster heeft zonder begrijpelijke reden het gevraagde tegenbewijs niet ingebracht in de procedures. De klachten zijn, voor zover zij inhouden dat klaagster niet of onvoldoende geïnformeerd is door verweerder, dan ook kennelijk ongegrond.

4.3 Voor zover de klachten inhouden dat de kwaliteit van de belangenbehartiging door verweerder onder de maat is, zijn zij ook kennelijk ongegrond. Uit het klachtdossier blijkt het volgende. Verweerder heeft voldoende overlegd met klaagster, de juiste procedures aanhangig gemaakt en waar nodig contact met de wederpartij gezocht, dan wel op goede gronden daarvan afgezien. Meer in het bijzonder voor het niet vragen van een voorlopige voorziening tegen het lang uitblijven van een uitspraak door de rechtbank heeft verweerder een plausibele verklaring gegeven, namelijk dat de beslistermijnen termijnen van orde waren en dat een verzoek om een voorlopige voorziening kansloos was zolang klaagster de bewijsstukken niet overlegde. Verweerder heeft al met al, zeker gezien het feit dat hij de voor het tegenbewijs benodigde schriftelijke stukken niet van klaagster ontving en door haar niet of laat omtrent haar woonplaats werd geïnformeerd, zelfs nog relatief gunstige resultaten voor klaagster weten te behalen. De tussenbeslissing van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2011, waarin onder meer een motiveringsgebrek aan de zijde van B&W is vastgesteld, en de herroepingsbeslissing (met vergoeding aan klaagster van €874 bezwaarkosten) van B&W van 22 november 2011 zijn daarvan voorbeelden.

4.4 Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen a, d, e, f, g, h, i en j kennelijk ongegrond zijn.

4.5 Met betrekking tot de klachtonderdelen b, c en k overweegt de voorzitter dat uit het dossier blijkt dat verweerder kantoor houdt te Opperdoes en dat zijn adres op zijn briefpapier vermeld staat. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat hij al jaren twee keer per week spreekuur houdt in Amsterdam aan de Da Costakade en dat hij daar in een aparte kamer in alle privacy met klaagster haar zaak heeft besproken. Dit is door klaagster niet of niet voldoende weersproken. Een en ander leidt de voorzitter tot de conclusie dat ook de klachtonderdelen b, c en k kennelijk ongegrond moeten worden verklaard.

4.6 Tegen klachtonderdeel l) heeft verweerder het volgende aangevoerd. Op 1 november 2012 zijn op verweerders derdenrekening bedragen van €1096,68 en € 150 binnengekomen, afkomstig van B&W van Amsterdam. Navraag bij B&W leerde verweerder dat het om proceskosten en griffierecht voor klaagster ging. Deze waren kennelijk toegekend door de Centrale Raad van Beroep bij uitspraak van 20 april 2012. Die had verweerder nooit ontvangen, omdat hij niet meer klaagsters gemachtigde was nadat zij hem voor de zittingszaal van de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2012 te kennen had gegeven niet meer van zijn diensten gebruik te willen maken, waarna hij de opdracht bij bovengenoemde brief van 28 maart 2012 heeft neergelegd.

Vervolgens heeft verweerder overlegd met klaagsters nieuwe advocaat en de bedragen op 6 november 2012 naar de derdengeldrekening van deze advocaat overgemaakt. Deze gang van zaken is door klaagster niet afdoende gemotiveerd weersproken. Het klachtonderdeel vindt dan ook geen steun in de feiten en zal eveneens kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.7 Met betrekking tot klachtonderdeel m) constateert de voorzitter dat verweerder heeft betwist dat hij klaagster zou hebben zwart gemaakt bij de opvolgend advocaat. Daartegenover heeft klaagster haar verwijt niet aannemelijk gemaakt. De voorzitter kan dus niet vaststellen dat het verwijt terecht is en zal klachtonderdeel m) dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

4.8 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

Voor toekenning van de door klaagster gevraagde schadevergoeding is geen wettelijke grond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 3 juli 2014.

 

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.