Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:270
Zaaknummer
14-014A
Inhoudsindicatie
Advocaten klagen tegen elkaar en cliënt klaagt tegen advocaat wederpartij. Rauwelijks gedagvaard; klacht gegrond. Verhouding civiele rechter en tuchtrechter; civiele rechter oordeelt over haalbaarheid vordering, klacht ongegrond. Dreigen met klacht tegen advocaat om zo dagvaarding niet aan te brengen klachtwaardig: klacht gegrond. Onnodig grievende uitlatingen onvoldoende onderbouwd, ongegrond. 2x waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 14 oktober 2014
in de zaken 14-012A, 14-013A en 14-014A
naar aanleiding van de klachten van:
1. Zaaknummer 14-012A:
De heer mr.
Klager 1
tegen:
Mevrouw mr.
Advocaat te Amsterdam
Verweerster 1
2. Zaaknummer 14-013A:
Mevrouw
Klaagster 2
tegen:
Mevrouw mr.
Advocaat te Amsterdam
Verweerster 2
3. Zaaknummer 14-014A
Mevrouw
Klaagster 3
tegen:
De heer mr.
Advocaat te Amsterdam
Verweerder 3
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURES
1.1 Bij brieven aan de raad van 21 januari 2014 met kenmerken 4013-0973 (14-012A), 4013-0974 (14-013A) en 4013-0906 (14-014A), door de raad ontvangen op 23 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement te Amsterdam de klachten ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klachten zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 19 augustus 2014. Verschenen zijn mr. Heijselaar en mr. De Vries. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brieven van de deken van de Orde van Advocaten aan de raad en van de stukken, conform de op de bij die brieven gevoegde inventarislijsten.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klachten wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 In deze zaak klagen de cliënten over de advocaat van hun wederpartij en één van de advocaten klaagt ook over de advocaat van de wederpartij.
2.3 Het onderliggende juridische geschil heeft betrekking op de vraag wie zich eigenaar mag noemen van een luxe motorjacht. Stellende dat zij krachtens erfrechtelijke verkrijging eigenaresse is, heeft klaagster sub 2 zich gewend tot haar raadsman. Klaagster sub 2 wordt hierna verder ook wel aangeduid als mevrouw A en haar advocaat – klager sub 1 - wordt hierna ook wel verder aangeduid als advocaat A.
2.4 Aan de andere zijde treedt klaagster sub 3 op, die hierna verder ook wel aangeduid wordt als mevrouw B. Haar raadsvrouwe, verweerster 1 en 2, wordt hierna verder ook wel aangeduid als advocaat B.
2.5 Op 25 april 2013 heeft advocaat A mevrouw B laten dagvaarden tegen roldatum 29 mei 2013. In de dagvaarding vordert mevrouw A een verklaring voor recht dat zij eigenaresse is van het eerder genoemde vaartuig. Mevrouw B heeft zich vervolgens gewend tot advocaat B voor rechtsbijstand.
2.6 In een fax d.d. 28 mei 2013 schrijft advocaat B aan advocaat A: “Ik geef uw cliënte in overweging de dagvaarding niet aan te brengen. Mocht zij dit toch doen, dan zal cliënt zich beraden op een klacht jegens u (….)”.
2.7 Advocaat B heeft namens haar cliënte mevrouw B kort na de aanvang van de civiele procedure op 16 juli 2013 een klacht ingediend tegen advocaat A. Bij brief van 7 augustus 2013 heeft advocaat A op zijn beurt een klacht ingediend tegen advocaat B en tevens heeft advocaat A een klacht namens zijn cliënte mevrouw A tegen advocaat B verwoord.
2.8 In de klachtbrief van advocaat A tegen advocaat B citeert advocaat A zinnen die advocaat B in brieven en/of processtukken heeft gebezigd.
2.9 De uitslag van de procedure over de vraag wie eigenaar is van het motorjacht is nog niet bekend.
3 KLACHTEN
3.1 De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat de betreffende verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
- In zaaknummer 14-012A (tegen advocaat B):
a) Te pas en te onpas het tuchtrecht in te zetten als pressiemiddel, in plaats van ter zitting tegenover de rechter het rechtsgeschil te bepleiten.
- In zaaknummer 14-013A (tegen advocaat B):
a) Als raadsvrouwe klakkeloos, onnodig grievende vergaande juridische verwijten en kwalificaties aan het adres van klaagster mevrouw A in haar processtukken te maken en zich onnodig escalerend en onprofessioneel op te stellen.
- In zaaknummer 14-014A (tegen advocaat A):
a) In strijd met gedragsregels 3, 4 en 23 te hebben gehandeld door namens mevrouw A een dagvaarding uit te brengen zonder klaagster eerst aan te schrijven teneinde een regeling in der minne te bewerkstelligen;
b) Alvorens de dagvaarding uit te brengen de feiten die ten grondslag liggen aan de dagvaarding niet op juistheid te hebben onderzocht nu de vordering die advocaat A heeft ingediend namens mevrouw A onvoldoende door feiten en omstandigheden wordt gestaafd.
4 BEOORDELING
4.1 Nu de klachten over en weer op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben zal de raad de klachten gezamenlijk behandelen en beoordelen.
4.2 De raad zal eerst in algemene zin formuleren welke maatstaf in deze zaken zal worden aangelegd. Het gaat om een gepolariseerd civielrechtelijk geschil over de eigendom van een luxe jacht. De klachten hebben betrekking op handelen en nalaten van de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voor komt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos of op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn, of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.3 Bij het in rechte betrekken van feitelijke stellingen, zo volgt meer in het bijzonder uit de jurisprudentie van het hof van discipline, mag de advocaat afgaan op plausibele informatie van zijn cliënt, ook wanneer de juistheid van die stellingen in en buiten rechte wordt betwist (hof van discipline, 12 december 2005, nummer 4340).
4.4 De vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goed dunkt, wordt begrensd door ondermeer de plicht van de advocaat om zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en voorts dient de advocaat zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt (hof van discipline; 9 december 2013, nummer 6733).
Zaaknummer 14-014A
4.5 De klacht van mevrouw B tegen advocaat A, die als eerste is ingediend, bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats verwijt mevrouw B advocaat A rauwelijks te hebben gedagvaard zonder mevrouw B eerst aan te schrijven. In de tweede plaats stelt mevrouw B dat de vordering in haar visie feitelijk een grondslag ontbeert en zo weinig kans maakt dat de procedure om die reden niet zou mogen worden gevoerd.
4.6 Advocaat A erkent dat een wederpartij in het algemeen niet “rauwelijks” – zonder tijd voor beraad – behoort te worden gedagvaard. Advocaat A voert ten verwere aan dat hij wegens bijzondere omstandigheden af heeft mogen zien van prudentie. Hij heeft de deurwaarder geïnstrueerd een ruime termijn te nemen tussen het uitbrengen van de dagvaarding en de eerste rolzitting, zodat er de facto nog wel tijd voor overleg was. Bovendien kon de dagvaarding voor mevrouw B geen verrassing meer zijn gelet op de voorgeschiedenis, waaronder een conservatoir beslag aangaande hetzelfde materiële geschil, waarmee mevrouw B bekend moet zijn geweest, aldus nog steeds advocaat A.
4.7 Deze verweren overtuigen de raad niet. Het conservatoire beslag is bijna een jaar eerder gelegd ten laste van een andere partij, zodat niet gezegd kan worden dat mevrouw B, gezien het tijdsverloop, uit dien hoofde rekening moest houden met vervolgstappen op initiatief van advocaat A, die zich nog niet had gepresenteerd als raadsman van mevrouw A. Gelet op de aard van het geschil was het ongepast het voornemen tot dagvaarding over te gaan niet aan te kondigen. Van een nieuw conservatoir beslag is geen sprake, zodat mevrouw A geen belang had bij een verrassingseffect. Dat theoretisch nog overleg plaats had kunnen vinden in de vier weken die liggen tussen het uitbrengen van de dagvaarding en het aanbrengen van de zaak op de rol, neemt de klachtwaardigheid niet weg, aangezien van een reeds uitgebrachte dagvaarding meer dreiging uitgaat dan van een aankondiging; de situatie dat een partij wordt overvallen door een dagvaarding kan niet gelijk worden gesteld met het in het vooruitzicht stellen van rechtsmaatregelen per brief. Dit klachtonderdeel zal gegrond worden verklaard.
4.8 Het tweede klachtonderdeel van zaaknummer 14-014A acht de raad echter niet gegrond. Niet gesteld of gebleken is dat mevrouw A advocaat A informatie heeft verstrekt die niet (voldoende) plausibel was, zodat advocaat A aan de juistheid ervan diende te twijfelen. Volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline is het, indien de achtergrond van de klacht een civiel geschil is, niet de taak van de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. In zoverre volgt de raad het verweer van advocaat A wel. Marginaal getoetst kan niet worden gezegd dat de feitelijke onderbouwing van de dagvaarding mede gezien het concrete bewijsaanbod in de dagvaarding evident in strijd is met hetgeen een behoorlijk behandelend advocaat betaamt (hof van discipline: 24 maart 2006, nummer 4418) en in strijd komt met zorgplicht van een advocaat jegens de wederpartij. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard. Resumerend zal de raad de klacht tegen advocaat A gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaren.
Zaaknummer 14-012A
4.9 Na de indiening van de klacht door advocaat B heeft advocaat A zich op zijn beurt beklaagd over advocaat B. Advocaat A stelt zich op het standpunt dat advocaat B te pas en te onpas dreigt met een klacht bij wege van pressiemiddel terwijl het gaat om een civiele zaak die in de rechtszaal thuis hoort.
4.10 Uit de feiten onder 2.6 kan de raad niet anders dan afleiden dat advocaat B inderdaad getracht heeft advocaat A onder druk te zetten de dagvaarding niet aan te brengen zodat de zaak van mevrouw B niet door de rechter zou worden beoordeeld. Advocaat B rechtvaardigt haar handelwijze met de stelling dat een evident kansloze zaak niet aan de rechter behoort te worden voorgelegd, in het bijzonder niet indien dat de wederpartij op kosten jaagt die niet verhaald kunnen worden op de andere partij, waarbij advocaat B verwachtingen heeft van het tuchtrecht. De raad herhaalt het overwogene onder 4.8 en verwerpt het verweer. Het tuchtrecht leent zich niet voor het inhoudelijk beoordelen van civielrechtelijke geschillen. Het vonnis zal duidelijk moeten maken of de vordering van mevrouw A al dan niet wordt toegewezen. Deze klacht zal gegrond worden verklaard.
Zaaknummer 14-013A
4.11 Tenslotte heeft ook mevrouw A zich beklaagd stellende dat advocaat B zich onnodig grievend over mevrouw A heeft uitgelaten in een rekest tot het benoemen van een vereffenaar en een conclusie van antwoord. De raad stelt voorop dat de geciteerde bewoordingen niet getuigen van gepaste distantie. Advocaat A heeft echter slechts citaten uit processtukken in zijn eigen klaagschrift gericht tegen advocaat B overgenomen, stellende dat deze citaten over mevrouw A in processtukken zijn opgenomen. Mevrouw A is niet ter zitting verschenen en heeft de juistheid van het door advocaat B gestelde niet voldoende weersproken. De raad is van oordeel dat mevrouw A onvoldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom de uitlatingen onnodig grievend zijn, gegeven de omstandigheden van dit geval en de onderlinge relatie tussen mevrouw A en mevrouw B. Deze klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard als zijnde onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
5 MAATREGEL:
5.1 Gelet op de ernst en het gewicht van de gegrond verklaard klachtonderdelen acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- In zaaknummer 14-012A:
verklaart de klacht gegrond;
- In zaaknummer 14-013A:
verklaart de klacht ongegrond;
- In zaaknummer 14-014A:
verklaart klachtonderdeel a gegrond en verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- legt aan verweerder resp. verweerster op de maatregel van waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, G. Kaaij, K. Straathof, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 oktober 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 oktober 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- Klagers
- Verweerders
- De deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan voor wat betreft de (het) gegrond verklaarde klacht(onderdeel) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door;
- verweerders
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Voor wat betreft de (het) ongegrond verklaarde klacht(onderdeel) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door;
- klager
- De deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de ver zending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl