Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2014:4

Zaaknummer

13-168

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klager niet meegedeeld dat hij bij een zitting door een kantoorgenoot zou worden bijgestaan. Verwijt op dit punt is van onvoldoende gewicht en daarom ongegrond. Bij klacht over het niet overleggen van foto's heeft klager geen belang omdat het niet om cruciale foto's gaat en de foto's ter zitting zijn overgelegd. Omdat klager geen vertrouwen meer in verweerder had heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager mogen neerleggen zonder hoger beroep aan te tekenen. Verweerder heeft de toevoeging voor het hoger beroep mogen declareren nadat de hoger beroepstermijn ongebruikt was verstreken. Alle onderdelen van de klacht zijn ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 20 januari 2014

in de zaak 13-168

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

advocaat te [X]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 11 juni 2012 met kenmerk RvT 1112-9357/LB/SD, door de raad ontvangen op 10 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in voorheen het arrondissement Utrecht, thans Midden-Nederland, de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 november 2013 in aanwezigheid van mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, I.P.A. van Heijst en G.R.M. van den Assum, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in punt 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken genoemd op de inventarislijst, die gevoegd is bij deze brief.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Bij brief met bijlage van 18 april 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder en bij brief van 25 april 2010 heeft klager zijn klacht nader toegelicht.

2.3    Klager heeft zich tot verweerder gewend in verband met een geschil met zijn onderbuurman. Verweerder heeft een toevoeging voor de behandeling van de zaak verkregen van de Raad voor Rechtsbijstand.

2.4    Verweerder heeft de onderbuurman van klager op 26 februari 2009 gedagvaard tot het verwijderen van het muurtje dat de onderbuurman heeft aangebracht tussen de voordeuren van hun appartementen op verbeurte van een dwangsom.

2.5    De advocaat van de onderbuurman heeft op 20 mei 2009 de conclusie van antwoord ingediend en daarbij foto’s overgelegd.

2.6    Omdat de foto’s van de onderbuurman geen goed beeld van de situatie gaven volgens klager, heeft hij verweerder bij brief van 7 juni 2009 voorzien van foto’s die een beeld geven van de situatie van zijn appartement.

2.7    Bij brief van 17 juni 2009 heeft verweerder klager bericht dat de rechtbank heeft bepaald dat de mondelinge behandeling van zijn zaak zal plaatsvinden op 27 augustus 2009 om 9.00 uur en dat de zitting dus met een maand is vervroegd. Voorts heeft hij klager bericht dat hij te zijner tijd contact met hem zal opnemen om de zitting voor te bereiden.

2.8    Omdat klager niets vernam van verweerder heeft klager op 24 augustus 2009 telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. De secretaresse heeft hem toen meegedeeld dat een kantoorgenoot van verweerder hem ter zitting bij zou staan. Deze kantoorgenoot heeft klager op 25 en 26 augustus 2009 gebeld en met hem afgesproken dat hij hem een half uur voor de zitting bij de rechtbank zou ontmoeten.

2.9    Blijkens de brief van 2 september 2009 van de kantoorgenoot van verweerder aan klager heeft de kantoorgenoot de door klager ten behoeve van de procedure gemaakte foto’s aan de rechter getoond waarna klager een toelichting op de foto’s aan de rechter heeft verstrekt.

2.10    Bij vonnis van 7 oktober 2009 is de vordering van klager afgewezen met veroordeling van klager in de kosten van de procedure ad

€ 1.166,-.

2.11    Bij brief van 8 oktober 2009 heeft verweerder het vonnis aan klager toegestuurd en hem bericht dat er naar zijn mening zeer goede gronden zijn om hoger beroep in te stellen. Voor het geval klager in hoger beroep wenst te gaan adviseert hij hem in hoger beroep de tekening over te leggen die behoort bij de akte van splitsing van 26 juli 1976. Voorts heeft verweerder klager bericht dat de appèltermijn drie maanden bedraagt vanaf 7 oktober 2009.

2.12    Ook bij brief van 3 november 2009 heeft verweerder klager geadviseerd in hoger beroep te gaan.

2.13    Vervolgens heeft klager verweerder verzocht hoger beroep voor hem aan te tekenen.

2.14    Bij brief van 9 november 2009 heeft verweerder dit aan klager bevestigd en de appèldagvaarding aan hem toegestuurd.

2.15    Op 10 december 2009 is door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aan verweerder verleend voor de behandeling van het hoger beroep.

2.16    Bij brief van 2 december 2009 heeft verweerder klager bericht dat hij naar aanleiding van een aantal brieven van klager heeft besloten geen hoger beroep in te stellen wegens een gebrek aan vertrouwen van klager in hem. Verweerder heeft klager er voorts in zijn brief op gewezen dat een andere advocaat hoger beroep voor hem dient in te stellen voor het verstrijken van de beroepstermijn, die drie maanden na 7 oktober 2009 eindigt.

2.17    Bij brief van 14 december 2009 heeft klager zich tot het gerechtshof te Amsterdam gewend. In deze brief heeft klager de redenen opgesomd waarom hij zich niet kan verenigen met het vonnis van de rechtbank. Bij brief van 5 februari 2010 heeft klager zich nogmaals tot het gerechtshof gewend. Bij brief van 15 februari 2010 heeft het gerechtshof klager bericht dat zijn zaak niet in behandeling kan worden genomen omdat hij de brief zelf heeft ingediend, terwijl het verplicht is voor het aantekenen van hoger beroep een procureur in te schakelen.

2.18    Op 3 februari 2010 heeft verweerder een verzoek bij de raad voor rechtsbijstand ingediend om de toevoeging, die hij had ontvangen voor de behandeling van het hoger beroep, tussentijds te beëindigen, welk verzoek op 23 februari 2010 is toegewezen. Klager heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 juni 2010 is het bezwaar van klager tegen de hiervoor genoemde beslissing ongegrond verklaard welk besluit bij beslissing van 26 oktober 2011 door de Raad van State is bevestigd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    pas vlak voor de comparitie d.d. 27 augustus 2009 liet meedelen dat niet hij, maar zijn kantoorgenoot klager zou bijstaan

b)    niet heeft zorggedragen dat cruciale foto’s tijdig zijn ingediend bij de rechter

c)    geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het negatieve vonnis d.d. 7 oktober 2009

d)    de afgegeven toevoeging heeft gedeclareerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder bestrijdt dat hij daden zou hebben verricht die in het belang van de wederpartij waren. Bij de behartiging van de belangen van klager stonden zijn belangen voorop.

4.2    Inhoudelijk is hij het nog steeds niet eens met het vonnis van de rechtbank. Het instellen van hoger beroep was zijns inziens dan ook zinvol geweest. Omdat klager er blijk van gaf geen vertrouwen in hem te hebben en klager geen toestemming gaf de appèldagvaarding te laten betekenen, kon hij niets anders doen dan klager berichten dat hij een andere advocaat moest zoeken.

4.3    Dit heeft hij ruim een maand voor het verstrijken van de beroepstermijn, te weten bij brief van 2 december 2009, gedaan. Hij heeft klager er in zijn brief uitdrukkelijk op gewezen dat hij er zelf voor diende zorg te dragen dat een andere advocaat hoger beroep voor hem zou instellen.

4.4    Uit de brief d.d. 2 februari 2010, die hij ontving van de advocaat van de onderbuurman, is hem gebleken dat het vonnis van de rechtbank onherroepelijk was geworden. De brief heeft hij doorgestuurd aan klager.

4.5    Pas na het verstrijken van de beroepstermijn heeft hij de Raad voor Rechtsbijstand verzocht de toevoeging te beëindigen.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Bij brief van 17 juni 2009 heeft verweerder klager meegedeeld dat de behandeling een maand is vervroegd en op 27 augustus 2009 om 9.00 uur zal plaatsvinden en dat hij te zijner tijd contact met klager zal opnemen ter voorbereiding van de zitting.

5.2    Vervolgens heeft klager op 24 augustus 2009 naar het kantoor van verweerder gebeld en vernomen dat een kantoorgenoot van verweerder hem terzijde zal staan. Deze kantoorgenoot heeft op 25 en 26 augustus 2009 telefonisch contact over de zaak met klager gehad en een half uur voor de zitting met hem afgesproken.

5.3    Hoewel verweerder er beter aan had gedaan om, direct nadat hij wist dat hij klager niet zou kunnen bijstaan ter zitting, uit eigen beweging klager daarvan op de hoogte te stellen en hem mee te delen welke kantoorgenoot hem zou vervangen, is het verwijt dat klager pas kort voor de mondelinge behandeling op 27 augustus 2009 is meegedeeld dat hij niet door verweerder maar door een kantoorgenoot van verweerder terzijde zou worden gestaan van onvoldoende gewicht om klachtonderdeel a gegrond te verklaren. Daarom is het eerste klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Vast staat dat de foto’s, die klager aan verweerder heeft gestuurd betreffende de onderhoudstoestand van zijn appartement, door de kantoorgenoot van verweerder aan de rechter zijn getoond en dat klager een toelichting op de betreffende foto’s aan de rechter heeft verstrekt.

5.5    Omdat het eigenlijke geschil de vraag betrof of de onderbuurman rechtmatig een muurtje tussen de opgang van klager en de opgang van de onderbuurman had geplaatst en niet de onderhoudstoestand van het appartement van klager centraal stond, is het niet juist dat het overleggen van de betreffende foto’s van cruciaal belang was voor de beoordeling van het geschil tussen klager en zijn onderbuurman.

5.6    Omdat de kantoorgenoot van verweerder in de gelegenheid is gesteld de foto’s te tonen aan de rechter en klager zelf een toelichting op de foto’s heeft kunnen verstrekken aan de rechter, heeft klager ook overigens geen belang bij dit onderdeel van zijn klacht. Klachtonderdeel b is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    Omdat klager er blijk van gaf geen vertrouwen meer in verweerder te hebben, heeft verweerder aan klager mogen meedelen dat hij niet langer bereid was hem bij te staan.

5.8    Door klager er op te wijzen dat hij voor het instellen van hoger beroep een andere advocaat moest inschakelen en hij klager heeft gewezen op de termijn waarbinnen hoger beroep moest worden aangetekend, heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager op een correcte wijze neergelegd. Ook klachtonderdeel c is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.9    Verweerder heeft de toevoeging na afloop van de hoger beroepstermijn gedeclareerd. Dit heeft hij op dat moment mogen doen omdat een andere advocaat toen geen hoger beroep meer voor klager kon aantekenen. Ook klachtdeel d is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Alle onderdelen van de klacht zijn ongegrond.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, I.P.A. van Heijst en G.R.M. van den Assum, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden- Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.