Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:92

Zaaknummer

R. 4490/14.76

Inhoudsindicatie

Klacht client over het wijzen op de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp.

Inhoudsindicatie

De verplichting van een advocaat een cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand geldt niet alleen bij het in behandeling nemen van een nieuwe zaak, maar ook bij de voortzetting of heropening daarvan door een opvolgend advocaat. Uit de stukken blijkt dat de kantoorgenote van verweerder klagers, kort nadat hij de rechtsbijstand van mr. H. had overgenomen, er op heeft gewezen dat indien zij in aanmerking zouden (en zouden willen) komen voor een toevoeging, zij zich dan tot een andere advocaat dienden te wenden, omdat verweerder en zijn kantoorgenoten niet werkten op basis van een toevoeging. Verweerder heeft klagers voor nadere informatie doorverwezen naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder ter zake jegens klagers tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

Voorzover de klacht zich mede richt tegen (het bestuur van) het kantoor van verweer, geldt dat het verweten gedrag niet iedere bestuurder van het kantoor kan worden aangerekend, nu niet kan worden vastgesteld dat het de standaard handelwijze van het kantoor betreft. Dit gedeelte van de klacht is niet-ontvankelijk

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 27 maart 2014 met kenmerk K398 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 28 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft de behandeling van een procedure voor klagers overgenomen van zijn voormalig kantoorgenote mr. H., toen deze zijn kantoor per 1 juli 2011 verliet. In de opdrachtbevestiging van mr. H. aan klagers van 12 augustus 2010 heeft mr. H. haar aangepaste uurtarief bevestigd en te kennen gegeven dat zij klagers niet zal bijstaan op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand.

1.2 Bij e-mail van 7 december 2010 is een betalingsregeling tussen klagers en mr. H. overeengekomen.

1.3 Verweerder heeft met het oog op de overname van de zaak op 18 oktober 2011 een eerste bespreking met klagers gehad.

1.4 Bij e-mail van 18 november 2011 heeft een kantoorgenote van verweerder, Mr. P., in antwoord op een daartoe strekkende vraag van klagers, onder meer geschreven: "G. Advocaten werkt niet op basis van toevoegingen. Dit betekent dat, mocht je (vanaf nu) in aanmerking komen voor een toevoeging, het dossier overgedragen zou moeten worden naar een andere advocaat. Toen mr. H. (red.) jullie zaak aannam, kwamen jullie alle drie in ieder geval niet in aanmerking voor een toevoeging. Een toevoeging met terugwerkende kracht is niet mogelijk."

1.5 Bij brief van 20 november 2013 heeft de gemachtigde van klagers een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij, althans zijn oud-kantoorgenoot mr. H., klagers bij aanvang van de zaak niet heeft gewezen op de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp.

 

3. BEOORDELING

3.1 Vooropgesteld wordt dat wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dit schriftelijk dient vast te leggen. Uit de opdrachtbevestiging van mr. H. van 12 augustus 2010 blijkt dat deze klagers slechts heeft meegedeeld dat zij hen niet zou bijstaan op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Uit de inhoud van deze brief blijkt niet dat mr. H. zich er deugdelijk van heeft vergewist dat klagers wisten en begrepen welk recht zij prijsgaven.  

3.2 De klacht is echter niet gericht tegen mr. H., maar tegen verweerder. Het standpunt dat verweerder als opvolgend advocaat verantwoordelijk moet worden gehouden voor de handelwijze van mr. H, is niet juist. Iedere advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de naleving van de voor hem/haar geldende gedragsregels. De verplichting van een advocaat een cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand geldt niet alleen bij het in behandeling nemen van een nieuwe zaak, maar ook bij de voortzetting of heropening daarvan door een opvolgend advocaat. Uit de stukken blijkt dat de kantoorgenote van verweerder klagers, kort nadat hij de rechtsbijstand van mr. H. had overgenomen, er op heeft gewezen dat indien zij in aanmerking zouden (en zouden willen) komen voor een toevoeging, zij zich dan tot een andere advocaat dienden te wenden, omdat verweerder en zijn kantoorgenoten niet werkten op basis van een toevoeging. Verweerder heeft klagers voor nadere informatie doorverwezen naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand. Niet kan derhalve worden vastgesteld dat verweerder ter zake jegens klagers tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

3.3 Overigens is door klagers onvoldoende gesteld op grond waarvan aannemelijk moet worden geacht dat zij destijds voor een toevoeging in aanmerking waren gekomen. Het enkele feit dat klagers door hun huidige gemachtigde wel op basis van een toevoeging worden bijgestaan, is niet voldoende om vast te kunnen stellen dat zij bij aanvang van de dienstverlening door mr. H. ook recht hadden gehad op kosteloze rechtsbijstand.

3.4 Voorzover de klacht zich mede richt tegen (het bestuur van) het kantoor van verweer, geldt dat het verweten gedrag niet iedere bestuurder van het kantoor kan worden aangerekend, nu niet kan worden vastgesteld dat het de standaard handelwijze van het kantoor betreft. Dit gedeelte van de klacht is niet-ontvankelijk.

 

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond c.q.  kennelijk niet-ontvankelijk af.

  

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 22 april 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.