Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:137

Zaaknummer

14-119A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 2 juni 2014

in de zaak 14-119A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het ressort Amsterdam (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 1 mei 2014 met kenmerk 4013-1113, door de raad ontvangen op 2 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager voerde met de heer M. een gezamenlijke onderneming. Verweerder heeft klager bijgestaan bij de afwikkeling van zijn samenwerking met de heer M. en het in het kader daarvan gerezen geschil tussen beide heren. Na onderhandelingen is in 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten, ter beëindiging van zowel de samenwerking als het geschil.

1.3 Begin 2011 heeft klager verweerder opnieuw benaderd voor rechtsbijstand in het weer opgespeelde geschil tussen klager en de heer M. Vervolgens heeft verweerder voor klager een conclusie van antwoord en een  reconventionele vordering ingediend. In deze procedure heeft de rechtbank vonnis gewezen in het nadeel van klager.

1.4 Verweerder heeft op verzoek van klager hoger beroep ingesteld. Daarna heeft klager zich tot een andere advocaat gewend. Deze andere advocaat heeft de kwestie geschikt met de heer M.

1.5 Bij brief van 30 september 2013 heeft klager zijn klacht ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

a) de dagvaarding mede namens de voormalige gezamenlijke onderneming, W BV, heeft uitgebracht, terwijl W BV geen partij bij de vaststellings-overeenkomst was;

b) in de procedure onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat het zakelijk conflict twee elementen kende, te weten de waarde van de aandelen W BV en de rekening-courantverhouding tussen W BV en de holdingvennootschap van klager;

c) evenmin in de procedure duidelijk heeft gemaakt dat de (in het kader van de vaststellingsovereenkomst gedane) betaling van EUR 25.000,- voor de Nieuwe Achtergracht betekende dat de gehele Nieuwe Achtergracht uit de waardering van W. diende te worden gehaald omdat er anders feitelijk tweemaal wordt betaald;

d) ten aanzien van de vordering in privé niet heeft vermeld dat de hypotheekschuld ook voor de verbouwingskosten was. Door zowel deze kosten als de daarop betrekking hebbende hypothecaire lening in mindering te brengen zijn die kosten tweemaal in rekening gebracht;

e) hij niets heeft gedaan met de constatering in de brief van bedrijfsadviseur de heer S. d.d. 16 juni 2010, inhoudende dat de Albert Cuypstraat nog diende te worden geregeld en dat daarvoor nog EUR 50.000,- moest worden betaald.

3 BEOORDELING

3.1 Met zijn klacht verwijt klager verweerder dat hij heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat ten opzichte van klager behoort te betrachten.

Ad klachtonderdeel a)

3.2 Naar aanleiding van klachtonderdeel a), inhoudende dat verweerder de dagvaarding ten onrechte mede namens W BV zou hebben uitgebracht, constateert de voorzitter dat verweerder bijstaand verleende aan klager en zijn vennootschap, als gedaagden in de procedure tegen de heer M. De dagvaarding is uitgebracht door de advocaat van de heer M; verweerder had daarbij geen rol.

3.3 Verweerder treft dus geen verwijt ten aanzien van de inhoud van deze dagvaarding, zodat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdelen b) t/m e)

3.4 Nu klachtonderdelen b) t/m e) allen zien op de stellingen die verweerder namens klager heeft ingenomen in de procedure tegen de heer M, ziet de voorzitter aanleiding om deze gezamenlijk te behandelen.

3.5 Naar aanleiding van de verwijten, die klager in deze klachtonderdelen aan zijn adres heeft gemaakt, heeft verweerder gemotiveerd verweer gevoerd. Zo heeft verweerder - onbetwist door klager - gesteld dat hij de inhoud van de opgestelde stukken steeds vooraf aan klager heeft voorgelegd en dat klager deze stukken steeds heeft goedgekeurd. Ook heeft verweerder gewezen op de intensieve betrokkenheid van klagers financiële adviseurs bij de procedure tegen de heer M. en bij de totstandkoming van de processtukken namens klager in die procedure. Klager heeft ook de betrokken¬heid van zijn financieel adviseurs en het feit dat de processtukken op informatie van de financieel adviseurs zijn gebaseerd niet betwist, zodat de voorzitter van de juistheid daarvan uitgaat.

3.6 Uit de conclusie van antwoord en de producties blijkt dat de door klager in klachtonderdelen c) en e) genoemde aspecten van de Nieuwe Achtergracht en de Albert Cuypstraat in de procedure aan de orde zijn gesteld. Bovendien heeft verweerder ten aanzien van ook deze aspecten - onbetwist door klager - gesteld dat klagers financieel adviseur zich met deze aspecten heeft bemoeid in het kader van de procedure.

3.7 Tegenover de gemotiveerde betwisting van de verwijten had het op de weg van klager gelegen om zijn verwijten nader te onderbouwen, door aan te geven welke stellingname in de conclusie van antwoord, achteraf gezien, niet correct zou zijn en waarom verweerder daarvoor een verwijt zou treffen. Nu klager dat heeft nagelaten heeft hij onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de destijds door hem goedgekeurde stukken thans onderwerp zijn van de onderhavige klacht.

3.8 De voorzitter is daarom van oordeel dat de feiten, waarop klachtonderdelen b) t/m e) zien, feitelijke grondslag missen. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Ook klachtonderdelen b) t/m e) zijn daarom kennelijk ongegrond.

3.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachten in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser Bakker, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 2 juni 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.