Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-09-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:264
Zaaknummer
R. 4589/14.174
Inhoudsindicatie
Klager heeft in juni 2006 kennis genomen van het feit dat de cliënten van klager de vaststellingsovereenkomst van 30 december 2005 niet zijn nagekomen. Klager heeft echter eerst pas ruim 8 jaar later een klacht hierover ingediend. Sinds die datum heeft klager meermaals verzocht om afschriften van stukken waaruit de opbrengst van de gronden blijkt. Niet valt in te zien waarom klager niet eerder is overgegaan tot het indienen van een klacht. Klager heeft onvoldoende gemotiveerd wat hiervan de reden is. Uit de stukken blijkt ook niet van overige bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigingen. De voorzitter acht de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, nu klager in dit geval door het lange tijdsverloop in zijn verdediging wordt belemmerd.
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K046 2014 bm/ksl, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
1.1 Verweerder heeft in 2005 en 2006 de heren X. bijgestaan inzake een grondtransactie, waarvan aan klager een (gegarandeerd) bedrag zou toekomen bij een bepaalde opbrengst.
1.2 Op 30 december 2005 heeft klager een verklaring ondertekend, waarin klager met de heren X. een alomvattende regeling heeft getroffen voor het tussen partijen ontstane geschil, waarbij partijen elkaar – nadat de overeengekomen regeling is uitgevoerd – over en weer finale kwijting verlenen en tevens overeenkwamen dat er over en weer ook geen procedures meer zullen worden gestart of strafklachten zullen worden ingediend.
1.3 Bij brief van 18 april 2006 heeft de toenmalige advocaat van klager bij verweerder naar de stand van zaken geïnformeerd.
1.4 Bij brief van 20 april 2006 heeft verweerder de advocaat van klager op de hoogte gesteld.
1.5 Bij e-mail van 18 februari 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij althans zijn cliënten hebben verzaakt correct uitvoering te geven aan de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken, die hij met klagers cliënten op 30 december 2005 heeft gesloten. In deze vaststellingovereenkomst is opgenomen dat aan klager uiterlijk binnen zes maanden na ondertekening van de overeenkomst, de volledige opbrengst van de door de cliënten van verweerder te verkopen resterende 200 ha grond in Polen, waarbij in totaal een opbrengst van € 200.000,-- aan klager is gegarandeerd, zou worden betaald.
3 BEOORDELING
3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.
3.2 In het algemeen geldt – volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline – dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem als klachtwaardig geachte handelwijze dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen.
3.3 Dat past ook in de lijn van het Wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet (nr. 32 382, zoals thans aanhangig bij de Eerste Kamer). In dit voorstel wordt een nieuw artikel 46 g Advocatenwet bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, verloopt de termijn voor het indienen van het klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
3.4 In het onderhavige geval heeft klager in juni 2006 kennis genomen van het feit dat de cliënten van klager de vaststellingsovereenkomst van 30 december 2005 niet zijn nagekomen. Klager heeft echter eerst pas ruim 8 jaar later een klacht hierover ingediend. Sinds die datum heeft klager meermaals verzocht om afschriften van stukken waaruit de opbrengst van de gronden blijkt. Niet valt in te zien waarom klager niet eerder is overgegaan tot het indienen van een klacht. Klager heeft onvoldoende gemotiveerd wat hiervan de reden is. Uit de stukken blijkt ook niet van overige bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigingen. De voorzitter acht de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, nu klager in dit geval door het lange tijdsverloop in zijn verdediging wordt belemmerd.
3.5 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 16 september 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.