Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:84

Zaaknummer

14-057A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 21 maart 2014

in de zaak 14-057A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 27 februari 2014 met kenmerk 4013-0996, door de raad ontvangen op 28 februari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager en zijn ex-echtgenote zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Zij procederen onder meer over het gezag over en de omgang met hun minderjarige kinderen. Verweerster staat de ex-echtgenote van klager bij.

1.3 Tussen klager, zijn ex-echtgenote en een daartoe gespecialiseerde instelling ("de instelling") hebben gesprekken plaatsgevonden ten behoeve van een mogelijke  omgangsregeling. Dit heeft niet tot een omgangsregeling geleid.

1.4 Op 20 september 2012 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. Daarin werden het verzoek van de ex-echtgenote om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen en het verzoek van klager tot vaststelling van een omgangsregeling behandeld.

1.5 Voorafgaand aan deze zitting heeft de advocaat van klager de rechtbank per brief bericht dat geen voortgang was geboekt in de gesprekken over de omgangsregeling. In de brief is gesteld dat dit feit te wijten is aan de ex-echtgenote, die contact tussen klager en zijn kinderen zou traineren.

1.6 De instelling heeft verweerster per mail van 14 september 2012 bericht dat de instelling aan de ex-echtgenote "een verslag [heeft] beloofd van het verloop van de gesprekken en de intenties van beide ouders" en dat zij hoopt "het schrijven aankomende maandag gereed te hebben in voorbereiding voor de rechtzitting van 20 september".

1.7 In een mail van 17 september 2012 heeft de instelling aan verweerster een verslag gestuurd "over de gesprekken die [de instelling] gedurende enkele maanden met [klager en zijn ex-echtgenote] gevoerd [heeft] over het aangaan van contact tussen vader en zijn kinderen."

1.8 Dit verslag is ter zitting van 20 september 2014 aan de rechtbank overgelegd door (de waarneemster van) verweerster. De rechtbank heeft dit verslag als bewijsmiddel geaccepteerd en heeft in haar beschikking van 29 mei 2013 aan dit verslag heeft gerefereerd. In deze beschikking zijn de verzoeken van beide partijen afgewezen.

1.9 Klager heeft een klacht ingediend tegen de instelling, over onder meer het feit dat  de instelling heeft nagelaten het verslag naar klager te zenden. De instelling heeft haar nalaten erkend en daarvoor excuses aangeboden. De klachtencommissie van de instelling heeft dit aspect van de klacht gegrond verklaard.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) bij de instelling persoonlijke informatie over klager heeft opgevraagd;

b) heeft nagelaten klager en zijn advocaat op de hoogte te stellen van haar aanvraag en van het door de instelling afgeven van een verklaring;

c) de verklaring van de instelling tijdens de zitting op 20 september 2012 zonder toestemming van klager heeft overgelegd aan de rechtbank, waardoor klager en zijn advocaat niet op de verklaring hebben kunnen reageren.

3 BEOORDELING

3.1 Nu de klacht is gericht tegen verweerster als advocaat van klagers wederpartij stelt de voorzitter bij de beoordeling van de klacht voorop dat een advocaat, volgens vaste rechtspraak van het hof van discipline, een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt, zulks in overleg met zijn cliënt. Deze vrijheid is niet absoluut. Deze wordt onder meer beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal wat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

3.2 De voorzitter ziet aanleiding om de klachtonderdelen a en b gezamenlijk te behandelen. Het is de voorzitter gebleken dat het niet verweerster, maar de instelling is geweest die aan de ex-echtgenote heeft beloofd om een verslag te schrijven over het verloop van de gesprekken met partijen en over de intenties van beide ouders. De klachtonderdelen, voor zover deze inhouden dat bij verweerster het initiatief lag voor de totstandkoming van het verslag van de instelling, vinden geen steun in de feiten.

3.3 Het lag op de weg van de instelling om een verslag, zoals dat op 17 september 2012 is opgesteld, aan beide partijen te verstrekken, alleen al vanwege de bemiddelende rol van de instelling in de gesprekken tussen klager en zijn ex-echtgenote. Dit geldt temeer nu de instelling wist dat het verslag, getuige haar mail van 14 september 2012, gebruikt zou (kunnen) worden op de zitting van 20 september 2012. De instelling heeft ook erkend dat zij haar verslag ook direct naar klager had moeten worden sturen.

3.4 Zodoende mocht verweerster ervan uitgaan dat de instelling het verslag in kopie aan klager had gezonden. Het feit dat zij het verslag niet zelf aan klagers advocaat heeft gezonden betreft dan ook geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerster. Dit laat onverlet dat verweerster wellicht ook zelf - zekerheidshalve - het verslag voorafgaand aan de zitting aan de advocaat van klager had toegezonden, maar een tuchtrechtelijk verwijt valt haar niet te maken.

3.5 Op grond het voorgaande zijn klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond.

3.6 Ook ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt de voorzitter dat het wellicht beter ware geweest wanneer verweerster zekerheidshalve voorafgaand aan de zitting aan de advocaat van klager had aangekondigd ter zitting een beroep te zullen doen op het verslag van de instelling. Dit neemt niet weg dat het verweerster, als advocaat van de ex-echtgenote van klager, vrijstond om het verslag van de instelling in het geding te brengen. Dit verslag was voor haar cliënte evident gunstig en ook overigens voor het ter zitting te behandelen geschil relevant. Aldus valt de handelwijze van verweerster binnen de hiervoor onder 3.1 beschreven advocatuurlijke vrijheid.

3.7 Het verwijt van klager, dat hij en zijn advocaat niet konden reageren op het verslag van de instelling, wordt niet onderbouwd door de feiten. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk was om tijdens de zitting te reageren dan wel de rechter te verzoeken om na de zitting schriftelijk te mogen reageren op het verslag. Het tijdverloop tussen de zitting op 20 september 2012 en de beschikking van 29 mei 2013 geeft geen aanleiding van die onmogelijkheid uit te gaan.

3.8 Ten slotte overweegt de voorzitter dat klager mocht verwachten dat verweerster, naar aanleiding van stellingname in de brief van klagers advocaat aan de rechtbank, namens de ex-echtgenote tegenbewijs zou indienen. Dat heeft verweerster gedaan met het in het geding brengen van het door de instelling afgegeven verslag.

3.9 Klachtonderdeel c) is dan ook eveneens kennelijk ongegrond.

3.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, toepassing van artikel 46g Advocatenwet, de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 21 maart 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.