Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:308

Zaaknummer

14-281A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet is komen vast te staan dat verweerder aan klager een bepaalde mededeling heeft gedaan. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder in strijd met de instructie van klager heeft gehandeld door een aan klager toekomend bedrag aan diens ex-partner over te maken.

Uitspraak

Beslissing van 17 november 2014

in de zaak 14-281A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 16 oktober 2014 met kenmerk 4014-0327, door de raad ontvangen op 17 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is ongewenst verklaard in Nederland. Verweerder heeft vanaf januari 2013 de belangen van klager behartigd ten aanzien van zijn ongewenst-verklaring.

1.3 In verband met een procedure die verweerder voor klager in 2013 heeft gevoerd, is klager bij uitspraak van 6 juni 2013 een schadevergoeding van €320,- toegekend van de Staat der Nederlanden. Deze schadevergoeding is betaald op de derdenrekening van verweerder. Verweerder heeft het bedrag vervolgens doorgestort naar de bankrekening van de ex-partner van klager.

1.4 Bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 21 juni 2013 is klager veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.

1.5 Verweerder heeft op 24 oktober 2013 de advocaat-generaal van het gerechtshof te Amsterdam verzocht om de ongewenstheid van klager in Nederland tijdelijk op te heffen, om klager in gelegenheid te stellen op een op 21 november 2013 geplande zitting te kunnen verschijnen zonder te worden aangehouden.

1.6 Klager is op 23 januari 2014 aangehouden door de Nederlandse politie. Klager is hierna door de officier van justitie gedagvaard in verband met een verdenking tegen klager dat hij op 21 januari 2014 te Amsterdam een personenwagen zou hebben gestolen. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de eerder bij vonnis van 21 juni 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden ten uitvoer wordt gelegd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager, naar achteraf blijkt onterecht, heeft medegedeeld dat klager zonder vrees voor aanhouding als onrechtmatig verblijvende in Nederland toestemming had naar Nederland te komen voor een medische behandeling, aan welke mededeling klager gevolg heeft gegeven, waarna klager tijdens een routinecontrole als onrechtmatig verblijvende in Nederland is aangehouden en klager een detentie van drie maanden is opgelegd;

b) hij een schadevergoeding voor klager, betaald op de derdenrekening van verweerder door de Staat der Nederlanden, niet aan klager heeft doorbetaald maar aan de ex-partner van klager.

3 BEOORDELING

3.1 Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat. Voor toepassing van het tuchtrecht is eerst plaats indien verweerder niet de zorg heeft betracht die van hem jegens klager kon worden verwacht of heeft gehandeld zoals een goed advocaat niet betaamt (artikel 46 Advocatenwet). Daarvan kan onder meer sprake zijn indien verweerder in de gegeven omstandigheden onjuist heeft opgetreden of heeft geadviseerd en daarbij de belangen van klager heeft geschaad.

Ad klachtonderdeel a)

3.2 Klager betoogt dat verweerder hem ten onrechte heeft laten weten dat hij zonder risico voor aanhouding naar Nederland kon reizen. Verweerder betwist dat hij klager een dergelijke algemene mededeling heeft gedaan. Wel heeft verweerder een schriftelijk verzoek gedaan aan de advocaat-generaal van het gerechtshof te Amsterdam om de ongewenst-verklaring van klager tijdelijk op te heffen om hem in de gelegenheid te stellen om zonder het risico van een aanhouding zijn strafzaak op 21 november 2013 bij te wonen. Verweerder stelt dat dit verzoek vervolgens mondeling is gehonoreerd. Klager is vervolgens in januari 2014 niet tijdens een routinecontrole aangehouden, maar - zo blijkt uit de door klager overgelegde dagvaarding - op verdenking van autodiefstal.

3.3 De voorzitter oordeelt als volgt. Nu verweerder de stelling van klager dat hij hem heeft gebeld met de mededeling dat klager rechtmatig in Nederland kon verblijven betwist en het dossier hierover geen duidelijkheid verschaft, kan de voorzitter niet vaststellen wat partijen besproken hebben voordat klager in januari 2014 naar Nederland is afgereisd. Wel blijkt uit het dossier dat verweerder getracht heeft de ongewenst-verklaring van klager tijdelijk opgeheven te krijgen ten behoeve van een zitting op 21 november 2013. Ook blijkt uit het dossier dat klager niet tijdens een routinecontrole is aangehouden zoals hij stelt, maar in verband met de verdenking van een nieuw strafbaar feit

3.4 Het bovenstaande betekent dat de voorzitter niet tot het oordeel kan komen dat verweerder op enige wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld hetgeen met zich meebrengt dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond wordt verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

3.5 Verweerder erkent dat hij de aan klager toegekende schadevergoeding doorbetaald heeft aan een ander dan klager, te weten de ex-partner van klager. Dit was echter op uitdrukkelijke schriftelijke instructie van klager nu deze niet beschikte over een bankrekening in Nederland, aldus verweerder. Verweerder heeft ter onderbouwing een door klager ondertekende verklaring van 10 mei 2013 overgelegd waarin klager verweerder verzoekt om de schadevergoeding over te maken naar de bankrekening van zijn toenmalige partner.

3.6 Nu klager niet heeft betwist dat hij deze verklaring heeft opgesteld dan wel enige andere grond heeft aangevoerd waardoor verweerder er niet op had mogen vertrouwen dat hij de schadevergoeding aan de ex-partner diende over te maken, oordeelt de voorzitter dat verweerder conform instructie van zijn cliënt heeft gehandeld en treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt bij deze gang van zaken. Klachtonderdeel b) is dan ook eveneens kennelijk ongegrond.

3.7 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 17 november 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.