Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:327

Zaaknummer

14-299A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Geen onnodig grievende uitlatingen, grenzen belangenbehartiging cliënt niet overschreden.

Uitspraak

 

Beslissing van 5 december 2014

in de zaak 14-299A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagsters

tegen:

advocaat te      

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 4 november 2014 met kenmerk 4014-0501, door de raad ontvangen op 5 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagsters voerden incassowerkzaamheden uit namens een samenwerkingsverband van een aantal gemeenten.

1.3 Op enig moment is dit samenwerkingsverband beëindigd en is door deze gemeenten conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen van klaagsters.

1.4 Verweerder staat de gemeenten bij, onder meer in de civiele procedure bij de rechtbank Amsterdam. In die procedure hebben klaagsters vertrouwelijke, interne stukken van de cliënten van verweerder als bewijsmiddelen overgelegd, waaronder een conceptverslag van een bespreking tussen verweerder en zijn cliënten over de strategie in het geschil met klaagsters.

1.5 Naar aanleiding hiervan heeft verweerder aan de griffie van de rechtbank Amsterdam bij brief van 17 juni 2014 geschreven:

“De bewuste bewijsmiddelen kunnen voor zover [de cliënten van verweerder] bekend alleen zijn verkregen doordat een (of meerdere) ambtena(a)r(en) het ambtsgeheim heeft (of hebben) geschonden, [klaagsters] een ambtenaar het ambtsgeheim heeft doen schenden, danwel een persoon zich ongeoorloofd toegang heeft verschaft tot computersystemen van [de cliënten van verweerder], hetgeen strafbaar is op grond van artikel 272 Sr. respectievelijk artikel 138ab Sr. Het onrechtmatig karakter staat hiermee vast.”

1.6 Bij brief met bijlagen aan de deken van 7 juli 2014 hebben klaagsters zich beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich onnodig grievend over klaagsters heeft uitgelaten, door te stellen dat zij “een ambtenaar het ambtsgeheim heeft/hebben doen schenden” en heeft gesteld “dat dit strafbaar is op grond van artikel 272 Sr respectievelijk artikel 138ab Sr.”

2.2 Klaagsters stellen dat er geen grond is voor deze beschuldiging en dat deze uitspraken hun goede naam en eer aantasten.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hetgeen hij namens zijn cliënten heeft gesteld ruim binnen de grenzen valt van hetgeen een advocaat in het kader van de belangenbehartiging naar voren kan brengen op basis van informatie die is verschaft door zijn cliënten. Het moge duidelijk zijn dat het lekken van informatie vanuit een overheidsorganisatie een zaak is die hoog wordt opgenomen. De brief van 17 juni 2014 van verweerder aan de rechtbank Amsterdam is dan ook in het belang van de cliënten van verweerder. De uitlatingen kunnen wat hun bewoording en strekking betreft niet als onnodig grievend worden aangemerkt. Dit volgt bovendien uit de context waarin de desbetreffende zinsneden staan. Het gaat om een feitelijke analyse, alleen al daarom zijn de zinsneden niet grievend. Bovendien houdt de gebruikte bewoording alle mogelijkheden open en van een rechtstreekse betichting van mogelijk door klaagsters begane vermeende strafbare feiten is geen sprake. Verweerder heeft zich namens zijn cliënten op een verantwoorde wijze uitgelaten over de constatering dat klaagsters kennelijk beschikken over vertrouwelijke interne documenten. Daarnaast zijn klaagsters in de gelegenheid gesteld om opheldering te geven over de herkomst van de documenten en dit kunnen zij nog steeds doen, aldus steeds verweerder.

 

4 BEOORDELING

4.1 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van klaagsters wederpartij. Uitgangspunt bij het beoordelen van een dergelijke klacht is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

4.2 In het onderhavige geval is de voorzitter noch uit de stukken noch anderszins gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Tegenover de verwijten van klaagsters heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom hij de hem verweten uitlatingen heeft gedaan. De door verweerder in zijn brief van 17 juni 2014 gedane uitlatingen, hiervoor geciteerd in paragraaf 1.5, zijn naar het oordeel van de voorzitter dan ook niet onnodig grievend.

4.3 De klacht mist overigens ook feitelijke grondslag. Verweerder heeft immers niet gesteld dat klaagsters schending van het ambtsgeheim hebben uitgelokt. Hij heeft uitsluitend gesteld dat dit één van de mogelijke verklaringen was voor het overleggen van de vertrouwelijke, interne documenten.

4.4 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 5 december 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagsters

en per gewone post aan:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagsters en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.