Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:76

Zaaknummer

13-186

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft een samenwerkingsverband met een jurist, niet zijnde advocaat, die tegen vergoeding namens zijn kantoor werkzaamheden in dossiers verricht. Zowel een zittingsdatum als de verplichting om griffierecht te voldoen bij het Hof zijn door deze jurist niet aan klager doorgegeven. Door dat laatste is de zaak niet inhoudelijk behandeld. Verweerder blijft de advocaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de zaak. De klachten worden jegens hem, hoewel hij de zaak niet heeft behandeld, gegrond verklaard.

Uitspraak

Beslissing van 27 januari 2014

in de zaak 13-186

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 14 augustus 2013 met kenmerk RvT 1213-9609/LB/sd, door de raad ontvangen op 15 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 november 2013 in aanwezigheid van klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De in 1.1 genoemde brief en van de stukken genummerd 1 t/m 16 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is met ingang van 3 augustus 2010 toegelaten tot de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen). Op 10 maart 2011 heeft de rechter-commissaris de rechtbank verzocht om de schuldsaneringsregeling van klaagster tussentijds te beëindigen. Dit is geschied op voordracht van de bewindvoerder van klaagster, mr. M. De bewindvoerder was van mening dat klaagster en haar partner onvoldoende hadden voldaan aan de informatieverplichting richting de bewindvoerder. Het verzoek tot beëindiging van de regeling is bij vonnis van 25 juli 2011 door de rechtbank uitgesproken.

2.3    Klaagster heeft zich tot het kantoor van verweerder gewend naar aanleiding van dit vonnis. Door het kantoor van verweerder is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Contactpersoon van klaagster was mevrouw mr. P. Zij onderhield contact met klaagster vanaf het e-mailadres info@r... en zij ondertekende haar e-mails met:

“Met vriendelijke groet,

R…

mr. P.”.

Tussen mr. P. en het kantoor van verweerder bestond in die periode een samenwerkingsovereenkomst op grond waarvan mr. P. tegen vergoeding namens het kantoor van verweerder werkzaamheden in dossiers verrichtte.

2.4    Op 7 september 2012 vond de behandeling van het hoger beroep bij het Gerechtshof plaats. Klaagster is niet op die zitting verschenen en mr. P. wel. Het Hof heeft de zaak op 7 september 2011 niet inhoudelijk behandeld, omdat het griffierecht niet was voldaan.

2.5    Klaagster heeft het kantoor van verweerder op 7 september, op 14 september en op 30 september e-mails gestuurd, waarin zij vraagt om uitleg over het feit dat er een zitting plaatsvond op 7 september en waarom zij daar niet van op de hoogte was en waarom zij niet wist dat er griffierecht betaald moest worden. In deze mails vraagt zij het kantoor van verweerder voorts om opnieuw hoger beroep in te stellen. Bij mail van 3 oktober 2011 heeft mr. P. namens het kantoor van verweerder kort gereageerd op de mails van klaagster door haar mede te delen dat het kantoor van verweerder geen hoger beroep wilde instellen namens klaagster. 

2.6    Bij brief van 19 september 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    Verweerder klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van de zittingsdatum bij het Gerechtshof;

b)    Verweerder klaagster niet heeft geattendeerd op de te betalen griffierechten.

c)    Verweerder geen inhoudelijke reactie heeft gegeven op de e-mails van klaagster van 14, 27 en 30 september 2012.

4    VERWEER

4.1    Verweerder reageert op de klachten door te stellen dat mr. P. niet bij zijn kantoor in dienst was, maar dat er een samenwerkingsverband tussen zijn kantoor en mr. P. bestond. Volgens verweerder kan hij niet worden aangesproken voor de handelwijze van mr. P. omdat zij op eigen titel werkte.

4.2    Voorts meent verweerder dat klaagster niet is geschaad in het hoger beroep door niet aanwezig te zijn ter zitting.

5    BEOORDELING

5.1    Klachtonderdelen a) en b) handelen beide over de zitting bij het Gerechtshof op 7 september 2011. Klaagster stelt dat zij niet is opgeroepen voor de zitting en dat zij er niet van op de hoogte was dat zij griffierecht had moeten betalen voor het hoger beroep. Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen staat voorop dat de advocaat verplicht is duidelijk en tijdig te communiceren met zijn cliënt over de voortgang van een zaak. Hieronder vallen in elk geval het informeren van een cliënt over de datum van een zitting en de noodzaak om het griffierecht te betalen.

5.2    De zaak van klaagster is, hoewel hij de behandelend advocaat in hoger beroep was, door verweerder uit handen gegeven aan mr. P.. Zijn meest verstrekkende verweer betreft dat hij niet verantwoordelijk is voor het optreden van mr. P. met wie hij slechts een samenwerkingsverband had. De raad stelt echter vast dat het voor klaagster op geen enkele manier duidelijk is geweest dat mr. P. bij een ander kantoor werkzaam was dan bij dat van verweerder. Mr. P. presenteerde zich richting klaagster als werkzaam bij het kantoor van verweerder en ook is het hoger beroep ingesteld op naam van verweerder. Dat verweerder de behandeling van de zaak van klaagster onder deze omstandigheden volledig en zonder verder toezicht heeft overgelaten aan mr. P. – die geen advocaat is – als ook de wijze waarop het vervolgens met de zaak is gelopen, komt wel degelijk voor zijn ,verweerders, verantwoordelijkheid. Verweerder is ten volle verantwoordelijk voor de wijze waarop de zaak in hoger beroep is behandeld. Uit het dossier is niet gebleken van correspondentie aan klaagster over de zitting die plaatsvond op 7 september 2011 en evenmin is gebleken dat klaagster is geïnformeerd over het feit dat griffierecht moest worden betaald op straffe van verval van het hoger beroep. Dat griffierecht werd evenmin voorgeschoten en ís dus niet betaald en leidde ertoe dat klaagster niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit alles kan verweerder als verantwoordelijk advocaat worden verweten en de klachten a) en b) zijn dan ook gegrond.

5.3    Klachtonderdeel c) betreft het verwijt dat verweerder geen inhoudelijke reactie heeft gegeven op de e-mails van klaagster van 14, 27 en 30 september. Zoals bij de vorige klachtonderdelen reeds aan de orde geweest, rust op de advocaat een vergaande verplichting om op juiste wijze met zijn cliënt te communiceren. In een bijzonder geval als dat van klaagster, waarin op 7 september 2011 een zitting had plaatsgevonden waar klaagster onbedoeld niet aanwezig is geweest en waarin het griffierecht niet is betaald door nalatigheid van het kantoor van verweerder, geldt dat het onbeantwoord laten van mails extra zwaar drukt. Dat mr. P. op 3 oktober 2011 namens het kantoor van verweerder een zeer kort antwoord op de mails van klaagster heeft gegeven, kan in het licht van het onder 5.1 overwogene aan verweerder worden verweten. Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De klachtonderdelen zijn alle gegrond. Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt de raad dat de zwaarte daarvan met name wordt ingegeven door het gebrek aan (toezicht) op kwaliteit in de constructie die verweerder heeft gekozen bij de - inmiddels beëindigde -  samenwerking en de ernstige gevolgen die de wijze waarop met de zaak is omgesprongen voor klaagster en haar partner heeft gehad. Voorts is rekening gehouden met de eerder aan verweerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    Verklaart de klachtonderdelen a, b en c gegrond;

-    Legt aan verweerder op de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie weken;

-    Bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    Stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, P.R.M. Noppen, B.E.J.M. Tomlow en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.