Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-04-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:105
Zaaknummer
14-075A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen schending van gedragsregel 16 lid 1. Geslaagd beroep op verschoningsrecht.
Uitspraak
Beslissing van 17 april 2014
in de zaak 14-075A
naar aanleiding van de klacht van:
1. B.v.
2. B.V.,
p/a de heer
klaagsters
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 14 maart 2014 met kenmerk 4013-0748, door de raad ontvangen op 20 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagsters hebben met de cliënte van verweerster [hierna: X] op 12 december 2001 een overeenkomst gesloten, waarbij X, als dochteronderneming van Y, een chip zou produceren, in de markt zetten en verkopen.
1.3 Klaagsters stellen zich op het standpunt dat X op diverse punten tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst, waardoor klaagsters ernstige schade hebben geleden in de vorm van misgelopen royalty’s.
1.4 Klaagsters hebben voor de rechtbank ’s-Hertogenbosch een procedure aangespannen tegen X en Y. De aansprakelijkheid van Y vloeit voort uit de schriftelijke verklaring ex artikel 2:403 lid 1 onder f BW, waarin Y zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de uit de rechtshandelingen van X voortvloeiende schulden.
1.5 Verweerster treedt als advocaat op voor X en Y.
1.6 Bij (eind)vonnis van 5 oktober 2011 zijn de vorderingen van klaagsters afgewezen. Klaagsters zijn bij dagvaarding op 3 januari 2012 van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
1.7 Bij verzoekschrift d.d. 14 december 2011 hebben klaagsters het gerechtshof ’s-Hertogenbosch verzocht een voorlopige getuigenverhoor te gelasten. Het gerechtshof heeft dit verzoek bij beschikking van 24 april 2012 toegewezen.
1.8 Klaagsters hebben voor het getuigenverhoor in totaal zes getuigen [A, B, C, D, E en F] opgeroepen. De getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 7 november 2012 en op 10 april 2013. A, B, C, D en E zijn ex-werknemers van X/Y, terwijl F werkzaam is bij X.
In de processen-verbaal van getuigenverhoor zijn de volgende passages opgenomen:
[Advocaat klaagsters tot A]: “U had het net over wat stukken, bent u ter voorbereiding van dit getuigenverhoor door [Y] dan wel [X] benaderd of gehoord?” “Heeft u daar een brief over ontvangen?”
Antwoord
[A]:
De heer [statutair directeur X] heeft mij gebeld met de vraag of ik nog voorbereiding nodig had in verband met dit getuigenverhoor, maar dat had ik niet nodig en dat heb ik dus afgewezen. Ik heb de oproeping voor dit getuigenverhoor ontvangen en voor de rest had ik nergens behoefte aan. Bij de oproeping zat ook de beschikking van uw hof.
[Advocaat klaagsters tot B]: “U heeft ongeveer 10 documenten ontvangen, van wie heeft u die documenten ontvangen?” “U kunt mij dus geen uitsluitsel geven over de herkomst?”
Antwoord
[B]:
Ik heb deze stukken ontvangen van mijn advocaat en als ik moet zeggen op welke manier zij daar aan is gekomen zou ik daarnaar moeten gissen. Ik weet dat niet.
[C]:
Ik ben toen dit getuigenverhoor aan de orde kwam, benaderd door [bedrijfsjurist van X]. Ik heb een telefonisch gesprek met hem gevoerd en hij heeft mij toen aangeboden dat ik mij gedurende één sessie van ongeveer een uur zou kunnen laten coachen ter voorbereiding op dit getuigenverhoor. Ik vond dat niet nodig en heb daar van afgezien. Later heb ik nog een e-mail van hem ontvangen met een mededeling dat dit getuigenverhoor er aan zat te komen. Ik heb met geen van partijen over de inhoud van deze procedure of de door mij afgelegde verklaring gesproken en ook niet met de advocaten.
[D]:
Ik ben voorafgaand aan deze zitting nog even benaderd door de heer [bedrijfsjurist van X] van X, die mij vertelde dat ik als getuige opgeroepen zou worden, dat ik over deze zaak vooral niet vooraf met medewerkers of ex-medewerkers van [Y] of [X] moest spreken en dat aan mij een advocaat van kantoor [Z] zou worden toegewezen die mij zou uitleggen hoe het er bij een getuigenverhoor aan toegaat. Ik heb inderdaad daarover met die advocaat gesproken, maar voor de rest heb ik met niemand inhoudelijk over deze zaak gesproken.
[E]:
U vraagt mij of ik vooraf benaderd ben door een van partijen in verband met een door mij hier af te leggen verklaring. (…) Toen ik daadwerkelijk een oproep om als getuige te verschijnen ontving heb ik contact opgenomen met mijn vroegere werkgever [Y] en ik heb toen een uurtje met de [bedrijfsjurist van X] gesproken. We hebben toen niet inhoudelijk gesproken over datgene wat ik al dan niet zou kunnen verklaren, maar wel is in het algemeen aan de orde gesteld dat het ging om een project dat in het verleden met [klaagsters] was uitgevoerd en verder heeft de heer [bedrijfsjurist X] mij uitgelegd hoe de gang van zaken bij een getuigenverhoor was. Hij is ook nog met mij bij advocatenkantoor [Z] geweest en deze heeft mij uitgelegd hoe een getuigenverhoorverliep.
[F]:
Ik heb voorafgaand aan dit getuigenverhoor met niemand van [klaagsters] gesproken over dit verhoor. Ik heb wel met [verweerster], [bedrijfsjurist van X] en mevrouw [bedrijfsjuriste van X] gesproken over de gang van zaken bij zo’n verhoor als dit. Ik heb hen ook over de zaak zelf gesproken. In dat verband kan ik u zeggen dat ik vanaf het begin van deze procedure daarbij vrij intensief betrokken ben geweest en daarover meermalen met onze advocaten heb gesproken. Ik ken de zaak dus goed, wat niet wil zeggen dat ik me alles kan herinneren. Ik heb met geen van de getuigen die de vorige keer zijn gehoord gesproken en met de vandaag gehoorde getuigen heb ik tijdens de pauze wel gesproken maar niet over deze zaak. Voor [B] geldt dat ik hem goed ken en dat toen hij nog bij [Y] werkte en deze zaak al liep ik daarover wel natuurlijk met hem heb gesproken. Ik ben overigens bij het vorige getuigenverhoor aanwezig geweest.
1.9 Bij brief van 8 mei 2013 aan de deken hebben klaagsters de onderhavige klacht ingediend. Bij dezelfde brief hebben klaagsters eveneens klachten ingediend over twee andere advocaten betrokken bij voormelde getuigenverhoren, op welke klachten (onder klachtnummers 14-076A en 14-077A) bij afzonderlijke uitspraken van heden is beslist.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:
a) voorafgaand aan het getuigenverhoor inhoudelijk contact heeft gehad met een getuige;
b) in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 1 door als advocaat te coördineren, althans er op toe te zien dat de bedrijfsjurist van haar cliënte getuigen heeft benaderd en namens de getuigen advocaten heeft ingeschakeld.
2.2 Ter toelichting op de klacht hebben klaagsters gesteld dat het een advocaat op grond van gedragsregel 16 lid 1 niet is toegestaan om een door de wederpartij opgeroepen getuige te benaderen. Voorts hebben klaagsters gesteld dat verweerster gedragsregel 16 lid 1 heeft omzeild door gebruik te maken van de bedrijfsjurist van X als “stroman”.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer. Op de inhoud daarvan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 In de kern komen de klachten er op neer dat verweerster (al dan niet rechtstreeks) voorafgaand aan het getuigenverhoor contact heeft gehad met de door klaagsters opgeroepen en voorgedragen getuigen, naar de voorzitter begrijpt met het kennelijke doel om deze getuigen te beïnvloeden. Deze klachten kunnen niet slagen.
4.2 Zoals verweerster terecht heeft opgemerkt geldt gedragsregel 16 lid 1 volgens gedragsregel 16 lid 3 niet ten aanzien van de eigen cliënt en personen in dienst van of in een bijzondere relatie staande tot de eigen cliënt. Getuige [F] is in dienst van [X], zodat het verweerster op grond van gedragsregel 16 lid 3 was toegestaan om voorafgaand aan het getuigenverhoor contact met hem te hebben.
4.3 Uit de hiervoor onder 1.9 geciteerde verklaringen blijkt dat verweerster met de overige getuigen niet heeft gesproken. Volgens klaagsters heeft verweerster gedragsregel 16 lid 1 echter proberen te omzeilen door de bedrijfsjurist van haar cliënte contact te laten opnemen met de getuigen en hen voor te bereiden op vragen van de advocaat van klaagsters. Nog daargelaten dat niet vastgesteld kan worden of verweerster, zoals klaagsters stellen gedragsregel 16 lid 1 heeft trachten te omzeilen, immers niet is gebleken dat verweerster daar de hand in de zou hebben gehad, heeft verweerster ten aanzien van hetgeen zij met haar cliënte heeft besproken - naar het oordeel van de voorzitter terecht - een beroep gedaan op haar geheimhoudings- c.q. verschoningsplicht. Daartoe overweegt de voorzitter dat de verplichting tot geheimhouding heeft te gelden als een fundamenteel beginsel voor de advocaat in de uitoefening van zijn beroep, dat slechts in uiterst zeldzame gevallen uitzondering lijdt. Van een dergelijke uitzonderingssituatie is in deze zaak niet gebleken. Verweerster heeft ten slotte terecht aangevoerd dat niet valt in te zien waarom zij haar cliënte zou hebben moeten verhinderen contact te leggen met oud-werknemers die door een wederpartij als getuige zijn opgeroepen en hen aanbiedt om de kosten van juridische bijstand te vergoeden als daaraan behoefte bestaat. Er bestaat immers geen regel die het een werkgever verbiedt om oud-werknemers te benaderen die als getuigen worden opgeroepen om een getuigenis af te leggen over een kwestie die tijdens hun dienstverband speelde.
4.4 Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster is dan ook geen sprake. De klachten zijn mitsdien kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Lof als griffier op 17 april 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagsters
en per gewone post aan:
- klaagsters
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagsters en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.