Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:124

Zaaknummer

13-325NH

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Declaratiekwestie. Geen sprake van excessief declareren bij inschakeling tweede advocaat verbonden aan zelfde kantoor, waar geen persoonlijke behandeling is afgesproken. Klachtonderdeel ongegrond. Verantwoording van verrekening met derdengelden onvoldoende. Klachtonderdeel gegrond. Geen maatregel

Uitspraak

Beslissing van 13 mei 2014

in de zaak 13-325NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 oktober 2013 met kenmerk 12-001, door de raad ontvangen op 31 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2014 in aanwezigheid van partijen. Verweerder is ter zitting bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. H.J. van der Hauw. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 t/m 28 van de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Het advocatenkantoor waar verweerder aan verbonden is heeft verschillende procedures behandeld voor klager, respectievelijk voor diens vennootschap S. Deze vennootschap specialiseert zich in accounting, tax advice en management consultancy services. Klager en diens vennootschap zijn als cliënt binnengekomen bij het kantoor van verweerder via mr. G, een kennis van klager die ook aan het kantoor van verweerder verbonden was.

2.3 De klacht heeft betrekking op werkzaamheden van verweerder in twee zaken van klager in persoon, één tegen de curatoren van de bank DSB, een ander tegen een crediteur van klager, H.

2.4 Verweerder voerde deze werkzaamheden uit als werknemer van het advocatenkantoor. Alle correspondentie en facturen zijn verstuurd op naam van het kantoor.

Klager/DSB

2.5 De zaak tegen DSB vloeide voort uit een krediet dat door klager en zijn echtgenote was afgesloten bij een rechtsvoorganger van DSB. Als gevolg van een betalingsachterstand hebben de curatoren het restantsaldo van het krediet gevorderd, alsmede de contractuele rente. Ter verweer werd aangevoerd dat sprake was van woekerpolissen gekoppeld aan het krediet.

2.6 Verweerder heeft bij de zaak tegen DSB de hulp ingeschakeld van een kantoorgenoot, mr. Van der G., wegens zijn specialistische kennis van de kwestie DSB. Verweerder heeft geen overleg gevoerd met klager, voorafgaand aan het betrekken van mr. Van der G. bij de zaak.

2.7 Zowel verweerder als mr. Van der G. was aanwezig bij de zitting in de zaak tegen DSB. Ter zitting heeft uitsluitend mr. Van der G. het woord gevoerd. De zaak is tijdens de zitting geschikt, naar tevredenheid van klager.

2.8 Het kantoor van verweerder heeft klager aanvankelijk twee declaraties gestuurd van EUR 4155,- in totaal als honorarium (EUR 5771,67 inclusief kantoorkosten, verschotten en BTW), over de periode tot en met januari 2011. De declaraties betroffen werkzaamheden van zowel verweerder als mr. Van der G. Een uurtarief van EUR 215,- werd gehanteerd. Een slotdeclaratie moest nog gestuurd worden.

2.9 Klager heeft zijn onvrede uitgesproken tegen mr. G., over het feit dat de werkzaamheden van zowel verweerder als mr. Van der G. in rekening werden gebracht. Na een bespreking tussen klager en mr. G. in april 2011, heeft mr. G. klager een brief gestuurd, waarin hij hem bericht dat het kantoor, op basis van de uren besteed aan de zaak en het uurtarief van verweerder en mr. Van der G., EUR 8.732,- in totaal als honorarium in rekening zou moeten brengen. Het kantoor zou echter 9,5 uur afboeken en een uurtarief van EUR 175,- hanteren. De verstuurde declaraties zijn vervolgens gecrediteerd. Een nieuwe declaratie is uitgebracht voor de totale werkzaamheden in de zaak (over de periode tot en met maart 2011) van EUR 5.950,- als honorarium (EUR 8.014,53 inclusief kantoorkosten, verschotten en BTW).

2.10 Klager heeft geen van de facturen voor de werkzaamheden in de zaak tegen DSB betaald. Het kantoor van verweerder heeft het griffierecht in deze procedure voorgeschoten, hetgeen niet door klager is vergoed.

Klager/H.

2.11 De wederpartij van klager, H., is in november 2010 veroordeeld tot het betalen van de proceskosten ad EUR 2.243,98 aan klager. Deze veroordeling is in maart 2011 voldaan op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Het kantoor heeft dit bedrag verrekend met een declaratie in de zaak tegen H., met een omvang van EUR 2030,44. Er stonden andere bedragen voor klager op de derdenrekening. Op 8 maart 2011 was sprake van een aan klager toekomend bedrag van EUR 347,67, waaronder het restant van de proceskostenveroordeling ad EUR 213,54.  Het bedrag van EUR 347,67 (met inbegrip van het bedrag van EUR 213,54) is verrekend met facturen in andere dossiers. Dat verrekend zou worden is niet voorafgaand schriftelijk overeengekomen tussen klager en het kantoor van verweerder. Op een declaratie d.d. 8 maart 2011 staat wel vermeld dat het bedrag van EUR 347,67 verrekend zou worden "met de nog openstaande posten".

2.12 Mr Van der Hauw heeft klager, naar aanleiding van zijn beklag over verweerder, uitgenodigd om de interne klachtenbehandeling van het kantoor te doorlopen. De deken heeft ook, op verzoek van klager, bemiddeld. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.

2.13 Bij brief van 29 augustus 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) in de zaak tegen DSB zonder toestemming van klager advies zou hebben ingewonnen bij derden, althans een tweede advocaat zou hebben ingeschakeld, alsmede een te hoog uurtarief in rekening zou hebben gebracht;

b) in de zaak tegen de crediteur H., geen verantwoording zou hebben verstrekt ten aanzien van het bedrag aan proceskostenveroordeling dat op de derdengeldenrekening is gestort; hiervan zou nog een bedrag van EUR 213,54 verschuldigd zijn aan klager.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat de tuchtrechter, volgens vaste jurisprudentie, niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel kan de tuchtrechter summierlijk beoordelen of er sprake is van excessief declareren.

4.2 Hiervan is naar het oordeel van de raad in het onderhavige geval geen sprake. Er moet vanuit worden gegaan dat klager een overeenkomst heeft gesloten met het advocatenkantoor van verweerder, nu verweerder zulks niet, althans onvoldoende, heef betwist, en gezien het feit dat alle correspondentie en facturen op het briefpapier van het kantoor zijn verstuurd. Voor zover uit de stellingen van klager zou moeten worden afgeleid dat hij meent dat hij bedongen heeft dat (uitsluitend) verweerder persoonlijk de werkzaamheden zou uitvoeren namens het kantoor, is deze stelling niet onderbouwd. In dit licht leidt het enkele feit dat verweerder de hulp van mr. Van der G. heeft ingeschakeld, niet tot de conclusie dat sprake is van excessief declareren. Daar komt bij dat het advocatenkantoor van verweerder de declaraties voor de werkzaamheden van verweerder en mr. Van der G. aanzienlijk heeft gematigd. Ook gelet daarop, is van excessief declareren (summierlijk) geen sprake. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Een advocaat dient de schriftelijke instemming van zijn cliënt te vragen en te verkrijgen, alvorens hij overgaat tot verrekening met aan de cliënt toebehorende derdengelden. In het onderhavige geval, is niet voorafgaand schriftelijk vastgelegd dat klager instemde met de verrekening. Blijkens zijn pleitnota bij de mondelinge behandeling in deze procedure maakt klager geen bezwaar tegen het feit dat de aan hem toekomende proceskostenveroordeling verrekend is met (een of meerdere) declaraties ten belope van EUR 2.030,44. Hij maakt immers slechts aanspraak op betaling van het restant van EUR 213,54. Zijn klacht ziet er op dat verweerder onvoldoende verantwoording zou hebben afgelegd over de verrekening van dit restantbedrag.

4.4 De vraag is dan of de verantwoording die verweerder heeft verstrekt, naar tuchtrechtelijke maatstaven, voldoende is. Verweerder heeft, naar hij onbetwist heeft gesteld, bij herhaling uiteengezet op welke wijze de derdengelden verrekend zijn, en waarom klager geen resterende derdengelden toekomen (zie ook nr. 2.11). Hij heeft dat gedurende de behandeling van de klacht nogmaals gedaan. Aan klager kan echter worden toegegeven dat verweerder niet heeft gespecificeerd met welke facturen het laatste restant van de proceskostenveroordeling is verrekend. Klachtonderdeel b) is in zoverre gegrond, maar het gaat hier om een zodanig lichte tekortkoming dat met die vaststelling kan worden volstaan. Voor een tuchtrechtelijke maatregel is daarom geen plaats.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond.

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar, R. Lonterman, G. Kaaij en A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl