Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-05-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:308
Zaaknummer
13-266
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Maatstaf die de voorzitter heeft gehanteerd bij de kennelijk ongegrondverklaring van de klacht is juist geweest. Geen onnodig grievende uitlatingen.
Uitspraak
Beslissing van 12 mei 2014
in de zaak 13-266
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 27 november 2013 op de klacht van:
mevrouw [ ]
klaagster
tegen:
mr. [ ]
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 31 oktober 2013 met kenmerk K13/39, door de raad ontvangen op 1 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 27 november 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 2 december 2013 is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij brief van 3 december 2013 door de raad ontvangen op 4 december 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 februari 2014 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door mr. C. en verweerster, bijgestaan door mr. S. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift met bijlagen van klaagster van 3 december 2013.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Van de feiten, zoals verwoord in de voorzittersbeslissing kan worden uitgegaan, voor zover het verzet zich niet tegen deze feiten richt. De raad betrekt voorts in de beoordeling de brief van mr. A. (de advocaat van klaagster) d.d. 12 november 2013, door klaagster overgelegd bij brief van 12 november 2013 aan de Raad van Discipline, die in de beoordeling van de voorzitter niet is betrokken.
KLACHTONDERDELEN
3.1 De klacht luidt dat verweerster zich niet gedragen heeft zoals een goed advocaat betaamt. De klacht, die bestaat uit vier onderdelen en klachtonderdeel 1 uit zes subonderdelen, luidt:
a. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 30 en 31 door zich onnodig grievend, misleidend en niet betrouwbaar uit te laten over klaagster en haar advocaat in het bijzonder in:
(i) de brief van 4 juli 2012 van verweerster aan mr. A. (de advocaat van klaagster) over het indienen van een klacht tegen de bedrijfsarts;
(ii) de brief van 20 september 2012 van verweerster aan het UWV Werkbedrijf over het ontlopen van gesprekken door klaagster;
(iii) de e-mail van 30 oktober 2012 van verweerster aan de arbeidsdeskundige over aard en inhoud en salariëring van de functie en de geschiktheid van klaagster als coach;
(iv) de brief van 21 november 2012 van verweerster aan het UWV werkbedrijf met de stelling dat de arbeidsdeskundige uit piëteit niet naar waarheid zou hebben verklaard,
(v) de e-mail van 15 januari 2012 van verweerster aan mr. A. als reactie op afwijzing van het ontslagverzoek waarin wordt onder andere gevraagd waarom de uitkomsten van medisch onderzoek niet in het bezit van UWV werkbedrijf zijn gekomen en
(vi) de e-mail van 14 februari 2013 van verweerster aan mr. A.over de functie en de schaalindeling.
b. Verweerster heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in gedragsregel 1 omdat de wijze waarop zij is opgetreden en de wijze waarop zij zich over klaagster heeft uitgelaten het vertrouwen in de advocatuur en de beroepsuitoefening hebben geschaad.
c. Verweerster heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in gedragsregel 29 door actief betrokken te zijn in de onderhandeling en mee te werken aan het verzamelen van informatie waardoor het vertrouwen in een behoorlijk functioneren van de advocatuur beschadigd kan worden als dit niet met open vizier geschiedt.
d. Verweerster heeft zich na afloop van het laatste mediation gesprek (waarbij de onderhavige klacht uitdrukkelijk geen onderwerp was) op onheuse wijze en in onheuse bewoordingen over de onderhavige klacht jegens klaagster uitgelaten.
4 VERZET
4.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
1. Uit de brief van mr. A. d.d. 12 november 2013 blijkt dat ook hij van mening is dat verweerster de grenzen van het betamelijke heeft overschreden en zich onnodig grievend, ongenuanceerd en scherp heeft uitgelaten over klaagster en onjuiste informatie heeft gegeven ten aanzien van de mediationgesprekken. In de visie van klaagster neigt dit naar “meineed”. De voorzitter heeft deze brief niet in zijn beoordeling betrokken.
2. De voorzitter heeft ten onrechte overwogen dat klaagster zou hebben gesteld dat verweerster haar zou hebben geslagen. Klaagster heeft niet gesteld dat verweerster haar heeft geslagen, maar zulks slechts in hypothetische en in vergelijkende zin willen aanvoeren. Klaagster vraagt zich daardoor af of er niet meerdere vergissingen zijn gemaakt bij het lezen van haar klachtdossier.
3. De norm waaraan de voorzitter het gedrag van verweerster heeft getoetst bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van onnodig grievende uitlatingen en/of onbetamelijk gedrag is niet concreet omschreven. Aan een dergelijke vage norm mag het gedrag van verweerster niet worden getoetst, nu niet duidelijk is wat van een advocaat kan worden verwacht c.q. verlangd.
5 VERWEER
Verweerster heeft haar oorspronkelijke verweer, dat zij zich niet onnodig grievend heeft uitgelaten ten overstaan van klaagster en dat zij binnen de grenzen van het betamelijke is gebleven, herhaald. Ter zitting heeft verweerster gesteld dat haar uitbarsting na afronding van de mediation ongelukkig te noemen is en dat zij deze beter achterwege had kunnen laten.
6 BEOORDELING
6.1 De raad ziet aanleiding de derde grond voor het verzet als eerste te beoordelen. Daarbij voert klaagster aan dat de norm waaraan de voorzitter het gedrag van verweerster als advocaat van de wederpartij toetst vaag en onvoldoende is omschreven. Overeenkomstig vaste jurisprudentie van het Hof en de Raden van Discipline wordt het optreden van de advocaat van de wederpartij aan de hand van de maatstaf zoals die door de voorzitter is verwoord getoetst. Het feit dat de norm niet meer concreet is omschreven brengt niet met zich mee dat het verzet of de klacht van klaagster gegrond is. De voorzitter heeft de juiste maatstaf bij de beoordeling van de klacht aangelegd. De derde grond gaat daarmee naar het oordeel van de Raad niet op
6.2 Klaagster heeft de brief van mr. A. van 12 november 2013 in de procedure gebracht ter onderbouwing van haar klacht dat verweerster zich onnodig grievend over haar heeft geuit. Hetgeen mr. A. in deze brief heeft aangevoerd brengt echter niet met zich mee dat het verzet en dus de klacht gegrond kan worden verklaard. In de beslissing van de voorzitter is getoetst of verweerster binnen de grenzen is opgetreden van hetgeen een advocaat, die optreedt voor de wederpartij, vermag. De voorzitter heeft aldus de juiste maatstaf aangelegd en toegepast. Hetgeen door mr. A. en klaagster daartegen is aangevoerd brengt de raad niet tot een ander oordeel. Van onnodige grievendheid van de uitlatingen van verweerster is geen sprake. Ook verenigt de raad zich met de beoordeling van de voorzitter ter zake van de ‘’emotionele explosie” van verweerster aan het slot van de mediation. De Raad betrekt bij dit oordeel dat verweerster heeft erkend dat zij dit niet had moeten doen. Dit maakt evenwel haar handelen nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De eerste grond voor het verzet is derhalve ongegrond.
6.3 Terecht heeft klaagster naar voren gebracht dat de voorzitter haar onderbouwing van de klacht onjuist heeft opgevat door het hypothetische geval dat verweerster klaagster zou hebben geslagen als een nieuwe stelling in de beoordeling te betrekken. Nu evident is dat verweerster zulk een verwijt niet wordt gemaakt, hoeft hierop niet nader in te worden gegaan. Klaagster heeft niet nader gespecificeerd welke andere stellingen in haar klacht door de voorzitter onjuist zijn gelezen of geïnterpreteerd. Nu de tweede grond voor het verzet met name op deze veronderstelling is gebaseerd, is deze onvoldoende onderbouwd en derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, I.P.A. van Heijst, E.A.T.M. Steverink en P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.