Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:188
Zaaknummer
R. 4420/14.6 CCV
Inhoudsindicatie
Het betreft een dekenklacht. Verweerder heeft nagelaten om een individuele en kantooropgave CCV 2012 in te dienen. Bovendien volgt uit de opgave CCV 2011 dat verweerder te weinig opleidingspunten behaald heeft en niet voldaan heeft aan de Verordening op de Vakbekwaamheid. Tevens blijkt uit de kantoor opgave 2011 dat verweerder niet beschikt over procedures met betrekking tot de afhandeling van derdengelden, betalingsverkeer en gegevensverificatie.
Inhoudsindicatie
Het niet voldoen aan deze elementaire verplichtingen, die van belang zijn voor het vertrouwen in de advocatuur, is verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen.
Inhoudsindicatie
Een klachtonderdeel ziet op het niet reageren op verzoeken van of van de zijde van de deken. Medewerking aan het onderzoek van de deken is essentieel voor het vertrouwen in de advocatuur. Het niet meewerken aan een onderzoek door de deken frustreert de belangen die met het tuchtrecht zijn gemoeid. Verweerder mocht er niet van uitgaan dat hij door de contacten die hij in die periode met de deken had, geen reactie behoefde te geven op verzoeken van of namens de deken. Ook dit klachtonderdeel wordt gegrond verklaard.
Inhoudsindicatie
Verweerder wordt de maatregel opgelegd van berisping.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 7 januari 2014 met kenmerk R 201406, door de raad ontvangen op 8 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder met zijn gemachtigde mr. R.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Bij brief van 4 juni 2013 van het Bureau van de Orde van de Raad van Toezicht te Rotterdam is verweerder gevraagd om zo spoedig mogelijk alsnog de kantooropgave Centrale Controle Verordeningen (CCV) 2012 in te dienen.
2.2 Bij brief van 5 juni 2013 van het Bureau van de Orde van de Raad van Toezicht in het arrondissement Rotterdam is verweerder verzocht om zo spoedig mogelijk de individuele opgave CCV 2012 in te dienen.
2.3 Bij brief van 24 juli 2013 heeft de deken verweerder geschreven dat er geen individuele opgave CCV 2012 ontvangen is en is verweerder meegedeeld dat er een ambtshalve klacht wordt ingediend, tenzij uiterlijk op 7 augustus 2013 alsnog de individuele opgave zou zijn ontvangen.
2.4 Bij brief van 13 augustus 2013 heeft klager verweerder tot 27 augustus 2013 in de gelegenheid gesteld om alsnog de kantooropgave CCV 2012 in te dienen.
2.5 Bij brief van 5 november 2013 heeft de deken verweerder onder meer geschreven:
“Door mij is geconstateerd dat u in het kader van de CCV 2012 kantooropgave noch individuele opgave heeft gedaan. Daarnaast is uit uw opgave in het kader van de CCV 2011 gebleken dat u dat jaar niet voldeed aan de Verordeningen, nu bepaalde procedures binnen uw kantoor ontbraken en u bovendien slechts 8 opleidingspunten in het kader van de Verordening op de Vakbekwaamheid had behaald.
(…)”
De deken heeft verweerder meegedeeld dat een ambtshalve klacht zou worden ingediend en heeft alsnog om een reactie gevraagd uiterlijk 19 november 2013.
2.6 Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat deze tekortschiet in de elementaire verplichtingen die het beroep van advocaat met zich meebrengen, te weten dat:
a. verweerder nagelaten heeft om een individuele en kantooropgave CCV 2012 in te dienen;
b. uit de opgave CCV 2011 volgt dat verweerder te weinig opleidingspunten behaald heeft en niet voldaan heeft aan de Verordening op de Vakbekwaamheid, alsmede dat uit deze kantooropgave 2011 volgt dat verweerder niet beschikt over procedures met betrekking tot de afhandeling van derdengelden, betalingsverkeer en gegevensverificatie;
c. verweerder in strijd handelt met gedragsregel 37 aangezien hij niet op verzoeken van of van de zijde van de deken reageert.
4 VERWEER
4.1 Ter zitting heeft verweerder de verwijten als vermeld in klachtonderdeel a en b erkend. Verweerder overwoog in die periode om zijn werkzaamheden als advocaat te stoppen in verband met problemen bij eerst L. en later het niet goed lopen van het samenwerkingsverband met mr. G. Verweerder had bovendien financiële problemen in verband met gelegde beslagen op zijn inkomsten. Toen verweerder toch besloten had in de advocatuur te blijven, bestond er voor hem niet meer de mogelijkheid om digitaal zijn aangifte CCV 2012 te doen. Verweerder heeft voor 2013 wel de aangiften CCV gedaan alsmede voldoende opleidingspunten behaald.
4.2 De deken was op de hoogte van de situatie van verweerder. Er was regelmatig contact. Verweerder heeft in verband hiermee gemeend niet schriftelijk te hoeven reageren op verzoeken van of van de zijde van de deken.
5 BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a en b
5.1 Verweerder heeft erkend dat hij niet voldaan heeft aan op hem rustende elementaire verplichtingen zoals het jaarlijks invullen van de CCV, alsmede dat hij niet voldaan heeft aan verordening op de Vakbekwaamheid.
5.2 De raad is voorts gebleken dat verweerder tot op het moment van de behandeling van de klacht de gebreken niet hersteld heeft.
5.3 Het niet voldoen aan deze elementaire verplichtingen, die van belang zijn voor het vertrouwen in de advocatuur, is verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen. Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en daardoor tevens het vertrouwen in de advocatuur beschaamd.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.4 Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting staat voorts vast dat verweerder niet voldaan heeft aan verzoeken van of namens de Deken om inlichtingen te verstrekken en dientengevolge gedragsregel 37 heeft geschonden.
5.5 Gedragsregel 37 strekt er onder meer toe de deken in staat te stellen onderzoek te doen naar het voldaan hebben aan elementaire verplichtingen van een advocaat, die een deugdelijke kantoorinrichting waarborgen ten opzichte van onder meer cliënten en derden. In geval een advocaat zijn medewerking niet verleent aan een onderzoek door de deken door niet te reageren op verzoeken, frustreert zulks de belangen die met het tuchtrecht zijn gemoeid. Medewerking aan het onderzoek is ook essentieel voor het vertrouwen in de advocatuur.
5.6 Verweerder mocht er niet van uitgaan dat hij, door de contacten die hij in die periode met de deken had, geen reactie behoefde te geven op verzoeken van of namens de deken. Gesteld noch gebleken is dat deze contacten zagen op de in de klachtonderdelen a en b genoemde verplichtingen en evenmin dat de deken verweerder heeft meegedeeld dat hij niet (meer) hoefde te voldoen aan zijn verzoeken.
5.7 Verweerder heeft door geen gevolg te geven aan verzoeken van de deken niet alleen een voor het goed functioneren van het tuchtrecht essentiële regel geschonden, maar tevens het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
5.8 Het klachtonderdeel is gegrond.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 BESLISSING
De raad van discipline:
- acht de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel op van berisping.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. R. de Haan, mr. J.P. Heinrich, mr. P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT, Breda.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS, Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl