Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-05-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:108
Zaaknummer
OB 165 - 2013 en OB 166 - 2013
Inhoudsindicatie
Klaagster verwijt verweerders dat zij geen gesprek met haar wilden aangaan over hun dienstverlening, verwijt verweerder sub 2 slecht te hebben opgetreden tijdens de zitting en verwijt verweerders dat zij hun werkzaamheden op een ongunstig moment hebben beëindigd. Tijdens mondelinge behandeling gebleken dat de relatie door klaagster zelf is beëindigd. Slecht optreden ter zitting niet gebleken. Het niet willen aangaan van een gesprek is in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van 12 mei 2014
in de zaak OB 165 – 2013 en OB 166 - 2013
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
en
verweerders
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 24 mei 2013 met kenmerk nr. 201201128K, door de raad ontvangen op 27 mei 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 maart 2014 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, verweerders en de gemachtigde van verweerder sub 2, mr. B. van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 24 mei 2013 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerster sub 1 heeft de belangen van klaagster behartigd in een arbeidsrechtelijk geschil. Verweerder sub 2 heeft klaagster bijgestaan tijdens een zitting in die arbeidsrechtelijke procedure, omdat verweerster sub 1 op dat moment wegens zwangerschapsverlof afwezig was.
2.2 Voorafgaand aan de zitting heeft een voorbespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder sub 2. Op 26 maart 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden met klaagster, haar gemachtigde en verweerster sub 1, waarbij het vonnis dat in de procedure is gewezen is besproken en waarbij door klaagster ook haar ongenoegen is geuit over het optreden van verweerder sub 2 ter zitting.
2.3 Na het gesprek van 26 maart 2012 hebben verweerders geconstateerd dat klaagster kennelijk onvoldoende vertrouwen had in de wijze waarop zij als advocaat de belangen van klaagster behartigden. Verweerster sub 1 heeft dat met klaagster besproken, waarna klaagster heeft besloten om de procedure te laten overnemen door een andere advocaat. Verweerster sub 1 stemde daarmee in, waarna verweerster sub 1 het dossier heeft gesloten en de eindafrekening aan klaagster heeft doen toekomen.
2.4 Bij e-mail van 28 juni 2012 heeft de gemachtigde van klaagster verweerders verzocht om tot herziening van hun eindafrekening over te gaan. Op 23 juli 2012 heeft verweerster sub 1 klaagster en haar gemachtigde laten weten dat de beantwoording van de e-mail van 28 juni 2012 enige tijd op zich zou laten wachten, in verband met afwezigheid wegens ziekte en vakantie van verweerder sub 2.
2.5 Vervolgens zijn klaagster en haar gemachtigde op 28 augustus 2012 uitgenodigd voor een bespreking met verweerders bij hen op kantoor, maar op deze uitnodiging werd door klaagster en haar gemachtigde niet ingegaan. De gemachtigde van klaagster heeft zich vervolgens bij e-mail van 26 september 2012 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerders met klaagster geen gesprek wilden aangaan over hun dienstverlening en hebben geweigerd om door klaagster gestelde vragen te beantwoorden,
2. verweerder sub 2 door zijn slechte optreden ter zitting van de kantonrechter de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd,
3. verweerders de behandeling van het dossier vlak vóór het verstrijken van een belangrijke termijn hebben beëindigd.
4. verweerders weigerden de te hoge eindafrekening te herzien.
3 VERWEER
3.1 Verweerders stellen zich op het standpunt dat door hen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerster sub 1 geeft aan dat de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 28 juni 2012 weliswaar een aantal vragen bevatte, maar zij heeft deze niet als vragen die om beantwoording vroegen aangemerkt. Het waren volgens verweerster eerder vragende opmerkingen die geen reactie behoefden. Verweerster sub 1 geeft voorts aan dat zij in eerste instantie nog wel geneigd was een gesprek aan te gaan over de verleende diensten, maar na enige tijd heeft zij zich gerealiseerd dat klaagster kennelijk het vertrouwen in verweerders had verloren. Verweerster sub 1 vond een gesprek daarom weinig zinvol en heeft klaagster dan ook geadviseerd om een andere advocaat te zoeken. Nadat vervolgens is geklaagd over de te hoge eindafrekening, hebben verweerders klaagster en haar gemachtigde alsnog uitgenodigd om een gesprek aan te gaan teneinde een oplossing in der minne te zoeken, maar op dit verzoek werd door klaagster afwijzend gereageerd.
3.2 Door verweerder sub 2 wordt ontkend dat hij ter zitting niet naar behoren heeft opgetreden. Verweerder sub 2 geeft aan dat juist is dat de kantonrechter enige scherpe vragen aan klaagster heeft gesteld, maar omdat die van feitelijke aard waren konden die vragen beter door klaagster dan door verweerder sub 2 worden beantwoord. Verweerder sub 2 stelt daarnaast dat klaagster na afloop van de comparitie geenszins haar ontevredenheid heeft uitgesproken. Dat gebeurde evenmin toen later nog een uitgebreide akte is opgesteld en besproken.
3.3 Met betrekking tot de eindafrekening wordt door verweerster sub 1 aangegeven dat deze is opgesteld nadat zij in overleg met klaagster had besloten om haar dienstverlening te beëindigen. Door verweerder sub 2 wordt bovendien opgemerkt dat er door hem diverse werkzaamheden (voornamelijk studie dossier in verband met de overname van het dossier van verweerster sub 1 en het voorbereiden van de zitting) niet in rekening zijn gebracht. Verweerders zijn dan ook van mening dat de eindafrekening niet te hoog is.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1
4.1 Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op het feit dat verweerster sub 1 geen gesprek met klaagster aan wilde gaan over het beëindigen van de dienstverlening. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat aanvankelijk verweerster sub 1 nog wel geneigd was een gesprek met klaagster aan te gaan over de verleende diensten en om de vragen van klaagster te beantwoorden. Verweerster sub 1 heeft kort met verweerder sub 2 over deze klacht gesproken en afgesproken dat zij klaagster zou uitnodigen voor een gesprek. Verweerster sub 1 heeft zich vervolgens echter gerealiseerd dat klaagster niet langer vertrouwen in haar had en heeft derhalve voorgesteld om een andere advocaat in te schakelen. Klaagster heeft vervolgens zelf besloten om de samenwerking te beëindigen. Een gesprek was in dat verband weinig zinvol meer. De raad is van oordeel dat onder deze omstandigheden aan verweerster sub 1 niet valt te verwijten dat zij geen gesprek meer met klaagster wilde aangaan. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 2
4.2 Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op het optreden van verweerder sub 2 ter zitting. Klaagster verwijt verweerder sub 2 dat hij ter zitting slecht heeft opgetreden. Verweerder sub 2 ontkent dat. Verweerder sub 2 heeft erkend dat de rechter enige scherpe vragen heeft gesteld, maar deze waren feitelijk van aard en konden derhalve beter door klaagster zelf worden beantwoord. Die gang van zaken is op een zitting niet ongebruikelijk. Verweerder kan niet worden verweten dat de rechter vragen rechtstreeks aan klaagster heeft gesteld. Eventuele onduidelijkheid die nog bestond is later bij akte recht gezet. Deze akte is bovendien in nauw overleg met klaagster en haar gemachtigde opgesteld.
Voorts heeft verweerder sub 2 tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat klaagster zowel tijdens (de schorsing van) de comparitie, als na afloop geenszins haar ontevredenheid heeft uitgesproken over het optreden van verweerder sub 2. Zelfs toen de uitgebreide akte werd opgesteld en besproken is geen onvrede geuit. De raad kan derhalve niet vaststellen dat door verweerder sub 2 ter zitting de belangen van klaagster onvoldoende zijn behartigd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 3
4.3 Klaagster verwijt verweerster sub 1 dat zij de behandeling van het dossier vlak vóór het verstrijken van een belangrijke termijn zou hebben beëindigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van klaagster desgevraagd echter herhaaldelijk bevestigd dat klaagster zelf de samenwerking met verweerders heeft beëindigd. Verweerster sub 1 heeft onweersproken gesteld dat zij heeft aangeboden om een uitstel te vragen voor de reeds geplande zitting, zodat een eventuele nieuwe advocaat ruim voldoende tijd zou hebben om zich voor te bereiden. Op dit aanbod is door klaagster echter niet ingegaan. Klaagster heeft er zelf voor gekozen om de opdracht aan verweerster sub 1 in te trekken en een andere advocaat in te schakelen. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 4
4.4 Het laatste klachtonderdeel heeft betrekking op het feit dat verweerders hebben geweigerd hun eindafrekening te herzien. Tijdens de mondelinge behandeling is dit klachtonderdeel door de gemachtigde van klaagster echter ingetrokken, zodat dit geen nadere behandeling behoeft.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, L.J.G. de Haas, A.A. Freriks, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2014
per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :
- verweerders
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:
- klaagster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl