Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-11-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:346
Zaaknummer
14-167
Inhoudsindicatie
Klaagster klaagt voor de vijfde keer tegen advocaat van de bank met wie zij een geschil heeft. Ook deze klacht wordt door de voorzitter kennelijk ongegrond verklaard.
Uitspraak
Beslissing van 12 november 2014
in de zaak 14-167
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw [naam]
[adres]
klaagster
tegen:
mevrouw mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 21 oktober 2014 met kenmerk RvT 14-0141 door de raad ontvangen op 22 oktober 2014, en van de op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 6.
1 FEITEN
1.1 Verweerster behandelt voor de [naam bank, cliënte van verweerster] een conflict van de bank met klaagster. Het geschil vindt zijn oorzaak in een huurovereenkomst betreffende een bankkluis. In 2004 is deze kluis zonder medeweten van klaagster geopend en er is nu een geschil over de kosten gemoeid met de huur van de kluis, de wijze waarop de inhoud daarvan is verantwoord en de (verdere) afwikkeling van de relatie tussen klaagster en de [naam bank, cliënte van verweerster] .
1.2 De [naam bank, cliënte van verweerster] heeft klaagster in rechte betrokken. In eerste instantie heeft de kantonrechter de vordering van de [naam bank, cliënte van verweerster] bij verstek toegewezen.
1.3 Klaagster is in verzet gegaan. In de verzetprocedure is klaagster bij vonnis d.d 24 december 2013 grotendeels in het ongelijk gesteld. Klaagster heeft op 18 maart 2014, door haar (nieuwe) advocaat mr. [naam], een appeldagvaarding uit laten brengen waarbij werd gedagvaard tegen 17 maart 2015. In de procedure in eerste aanleg werd klaagster door een andere advocaat bijgestaan.
1.4 Verweerster heeft vervolgens op 27 maart 2014 een anticipatie-exploit laten uitbrengen waarbij de zaak op 8 april 2014 op de rol werd gebracht. Intussen werden er over en weer voorstellen gedaan om de zaak te schikken. Op 22 april 2014 heeft mr. [naam] verweerster een e-mail gestuurd waarin een voorstel was verwoord, welk voorstel hij nog niet met klaagster had besproken. Verweerster heeft mr. [naam] per e-mail van diezelfde datum laten weten dat de bank bereid was daarmee akkoord te gaan. Vervolgens ontving verweerster een fax van klaagster waarin klaagster meedeelde niet akkoord te gaan met het voorstel.
1.5 Bij brief d.d. 14 mei 2014 heeft verweerster klaagster een brief geschreven waarin het volgende is vermeld: “In goede orde ontving ik uw faxbrieven d.d. 25 april en 5 mei jl.. Naar aanleiding van de fax van 25 april jl. berichtte mr. [naam] mij dat hij mij zou laten weten wat u nog verder zou willen buiten het voorstel dat mr. [naam] en ik reeds besproken hadden. Zie bijgaande mailwisseling d.d. 22-25 april jl. met mr. [naam]. Daarop heb ik niet meer van hem gehoord. Ik begrijp dat hij nu niet meer voor u optreedt. Daarom aan u het verzoek om een tegenvoorstel te doen, zoals eerder met mr. [naam] was afgesproken. Voor de overige opties die de bank heeft geschetst, verwijs ik u naar bijgaande mail d.d. 22 april jl. aan de heer [naam]. In afwachting van uw reactie behoud ik mij namens de bank alle rechten voor.”
1.6 Ter rolle van 13 mei 2014 heeft mr. [naam] zich onttrokken als advocaat en is de procedure twee weken aangehouden tot 27 mei 2014 voor het stellen van een nieuwe advocaat.
1.7 Op 22 mei 2014 heeft Mr. [naam] verweerster laten weten dat hij opnieuw een uitstelverzoek had ingediend bij het hof zodat klaagster in de gelegenheid gesteld zou worden om een opvolgend advocaat te zoeken.
1.8 Verweerster heeft laten weten dat zij niet akkoord ging met een uitstel. Op het H14 formulier d.d. 26 mei 2014 dat de procesadvocaat van verweerster bij het hof heeft ingediend is het volgend vermeld: “De problematiek in deze zaak sleept zich reeds 10 jaar voort. De wederpartij probeert op allerlei manieren de zaak te vertragen: in eerste instantie zou de zaak pas in maart 2015 dienen, door anticipatie dezerzijds is dit een jaar vervroegd. Vervolgens heeft de wederpartij eerst verstek laten gaan en daarna het griffierecht zo laat mogelijk betaald. Nu is een advocaatwissel aan de orde. De bank heeft belang bij een voortvarende behandeling van deze zaak en stemt derhalve niet in met wederom vertraging. Overigens treedt mr. [naam] niet meer op als procesvertegenwoordiger en staat het hem derhalve niet vrij om uitstelverzoeken namens appellante in te dienen.”
1.9 Bij brief van 26 mei 2014 heeft klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend. Deze klacht is voor de raad de vijfde klacht van klaagster over de wijze waarop verweerster de belangen van de [naam bank, cliënte van verweerster] behartigt. De vier eerdere klachten zijn door de raad behandeld onder zaaknummers 13-11, 13-233, 13-234 en 14-58. Al deze klachten zijn door de voorzitter van de raad als kennelijk ongegrond afgewezen kort gezegd omdat klaagster daarbij telkens voorbij zag aan het feit dat aan verweerster als advocaat van de [naam bank, cliënte van verweerster] een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze die zij aangewezen vindt. Klaagster heeft in alle vier de zaken verzet ingesteld. In alle zaken is het verzet door de raad ongegrond verklaard.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
niet akkoord te gaan met een verzoek om uitstel van twee weken voor het zoeken van een nieuwe advocaat door klaagster en daarbij letterlijk en figuurlijk valse argumenten te gebruiken.
2. 2 Klaagster stelt zich op het standpunt dat het voor de hand ligt dat verweerster akkoord zou gaan met een uitstel, omdat de bank de zaak al tien jaar traineert door te weigeren een behoorlijke schikking te treffen en omdat de bank blijft herhalen dat ze de zaak willen schikken.
3 VERWEER
3.1 Het verweer komt voor zover noodzakelijk bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 De voorzitter zal de klacht beoordelen aan de hand van de maatstaf die geldt voor klachten over het optreden van de advocaat van de wederpartij. Bij deze klachten wordt ervan uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot. Die vrijheid kan in een aantal gevallen worden ingeperkt onder andere indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat van dit laatste geen sprake is geweest. Op grond van het procesreglement dient, indien een partij om een uitstel verzoekt, de andere partij zich hierover uit te laten. Het is vervolgens de rechter die beslist of het verzoek al dan niet wordt toegewezen. Het stond verweerster vrij om bezwaar te maken tegen het verzoek tot uitstel. Het is niet de taak van de tuchtrechter om een oordeel te geven over de argumenten die daarbij worden gebezigd. De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.
4.4 Er is geen reden om aan te nemen dat een behandeling van deze zaak op een zitting van de raad zal leiden tot een andere visie dan de bovenstaande.
BESLISSING
Wijst de klacht af.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 12 november 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klaagster
en per gewone post aan:
• verweerster
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten