Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:127

Zaaknummer

L 229 - 2013

Inhoudsindicatie

 

Verzet gegrond omdat klacht ten onrechte wegens tijdsverloop niet-ontvankelijk is verklaard. Klaagsters zijn pas in 2012 tot de ontdekking gekomen en verweerster is niet in verdediging geschaad. Verweerster had uitdrukkelijk kenbaar moeten maken dat zij door accountant opgesteld vermogensoverzicht niet zou controleren. Voorts had zij erop moeten wijzen dat een van de in de verdeling betrokken vermogensbestanddelen een negatieve waarde vertegenwoordigde.

Verzet gegrond. Klacht gegrond. Waarschuwing

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

Beslissing van 26 mei 2014

     in de zaak L229-2013

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 20 augustus 2013op de klacht van:

                                       

klaagsters

 

tegen:

 

verweerster

 

                                          

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij beslissing van 20 augustus 2013heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 26 augustus 2013 is verzonden.

1.2      Bij brief d.d. 30 augustus 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013,hebben klaagsters verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.3      Het verzet is behandeld ter mondelinge behandeling op 31 maart 2014. Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster sub 1, vergezeld van haar gemachtigde de heer B., en verweerster verschenen.Klaagster sub 2 is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennisgenomen van:

          -      de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en de onderliggende stukken;

          -      het verzetschrift van klaagsters d.d. 30 augustus 2013;

          -      de nagekomen brief van klaagsters met bijlagen d.d. 28 januari 2014.

         

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Verweerster heeft klaagster sub 1 en haar ex-echtgenoot in de periode van juni 2009 - januari 2010 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Verweerster was benaderd door de accountant van de onderneming van de man, die met partijen overleg had gevoerd en een concept-opstelling van het te verdelen vermogen had gemaakt. Verweerster heeft op 29 juli 2009 een concept-echtscheidingsconvenant aan partijen toegezonden, welk convenant op 31 augustus 2009 door partijen is ondertekend. Verweerster heeft op 3 september 2009 namens partijen een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend, onder overlegging van voormeld echtscheidingsconvenant.

2.2     Op 4 november 2009 is de echtscheiding tussen klaagster sub 1 en haar ex-echtgenoot uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 18 januari 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Verweerster heeft partijen hiervan bij brief dd. 21 januari 2010 op de hoogte gesteld en hen bericht dat zij overging tot sluiting en archivering van haar dossier.

2.3     Klaagster heeft een klacht ingediend tegen de accountant over diens rol in de echtscheidingszaak. De Accountantskamer heeft op 18 juni 2012 de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de accountant een waarschuwing opgelegd. Klaagster heeft van de niet gegrond verklaarde onderdelen van die klacht appel ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (hierna: CBB). Die appelprocedure is nog niet afgerond.

 

3          KLACHT EN VERZET

              3.1     De klacht houdt in dat verweerster verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de door de accountant en de ex-echtgenoot van klaagster sub 1 aangedragen gemeenschappelijke vermogensbestanddelen, in het echtscheidingsconvenant heeft opgenomen, zonder deze op juistheid te controleren, waardoor klaagster sub 2 een schuld in plaats van een spaartegoed toebedeeld heeft gekregen.

3.2     De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

         Ten onrechte is een niet-ontvankelijkheid uitgesproken:

         - Klaagsters hebben pas in september/oktober 2012 ontdekt dat de aan klaagster sub 2 toegedachte polis een schuld betekende in plaats van een waarde;

         - Zij hebben aanvankelijk de accountant verantwoordelijk gehouden voor de controle, maar deze legt de verantwoordelijkheid bij de advocaat;

         - Klaagsters hebben tot het dekengesprek het volste vertrouwen in verweerster gehad;

         - Ook na januari 2010 hebben klaagsters constant contact met verweerster gehad, zodat het dossier feitelijk nooit gesloten is geweest.

 

4          BEOORDELING

Verzoek tot aanhouding

4.1      De raad is van oordeel dat het door klaagster sub 1 ter zitting geformuleerde verzoek tot aanhouding moet worden afgewezen. De raad is van oordeel dat voor een beoordeling van het door klaagsters ingestelde verzet de uitspraak in appel van het CBB over de tegen de accountant ingediende klacht niet relevant is, zodat deze uitspraak niet behoeft te worden afgewacht, alvorens de raad een beslissing kan geven.

Beoordeling van het verzet

4.2     De voorzitter heeft terecht overwogen dat in het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen bestaan voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van een verweer tot niet-tijdige indiening van een klacht moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst.

4.3     Anders dan de voorzitter is de raad evenwel van oordeel dat in deze het belang van klaagstersdat het optreden van verweerster tuchtrechtelijk wordt getoetst, dient te prevaleren. Als niet dan wel onvoldoende weersproken hebben klaagsters gesteld dat zij pas in september/oktober 2012 hebben ontdekt dat de aan klaagster sub 2 toegedachte polis een schuld betekende in plaats van een waarde en dat zij tot het dekengesprek op 11 juni 2013 het volste vertrouwen in verweerster hebben gehad. Naar het oordeel van de raad is voorts niet gebleken dat verweerster door het tijdsverloop in haar verdediging is geschaad.

              4.4     Op grond van het bovenstaande is de raad van oordeel dat de voorzitter de klacht ten onrechte als kennelijk niet ontvankelijk heeft afgewezen. Het verzet is derhalve gegrond.

         Beoordeling van de klacht

4.5    Door verweerster is aangevoerd dat de klacht van klaagster sub 2 niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verweerster enkel voor de ouders van klaagster sub 2 is opgetreden en het convenant geen derdenbeding bevatte.

De raad volgt dit standpunt. Klaagster sub 2 heeft weliswaar een afgeleid belang bij hetgeen in het convenant over haar als meerderjarige dochter van partijen is neergelegd, maar dat brengt niet mede dat zij voldoende belang heeft bij een klacht over de door verweerster in haar ouders opdracht verrichte werkzaamheden.

In het navolgende zal derhalve enkel de door klaagster sub 1 ingediende klacht worden beoordeeld.

4.6     Verweerster is opgetreden als gemeenschappelijk advocaat voor klaagster sub 1 en haar ex-echtgenoot. De raad stelt voorop dat een advocaat zich in beginsel niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen mag belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. Het Hof van Discipline maakt op de hoofdregel dat een advocaat slechts voor één partij kan optreden echter een uitzondering voor de advocaat die op uitdrukkelijke wens van beide echtelieden in het kader van een echtscheiding voor beide partijen optreedt. In een dergelijk geval zijn extra zorg en bepaalde waarborgen vereist. De advocaat dient in dat geval grote zorgvuldigheid te betrachten en zich ervan te vergewissen dat beide partijen de inhoud van een regeling begrijpen. De advocaat dient partijen alsdan duidelijk te wijzen op hun wederzijdse mogelijkheden en marges en hij dient ervoor te waken dat wanneer een van beiden genoegen neemt met minder dan hem of haar bij formele afwikkeling zou toekomen, deze daarmee dan uitdrukkelijk instemt en zich rekenschap geeft van de gronden waarop hij of zij dat standpunt inneemt. In het algemeen zal het daarbij van belang zijn dat partijen schriftelijk op hun mogelijkheden en hun voorgenomen toegevingen worden gewezen, naast vastlegging van de regeling welke partijen en de gezamenlijke advocaat voor ogen staat.De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

4.7     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is gebleken dat verweerster volledig is afgegaan op het overzicht van vermogensbestanddelen dat door de door klaagster sub 1 en haar ex-echtgenoot geraadpleegde accountant was opgesteld, zonder dit overzicht zelf te controleren. Verweerster heeft gesteld dat het voor haar niet mogelijk was om de lijst te controleren, omdat zij niet beschikte over de onderliggende bescheiden. Wat daarvan ook zij, de raad is van oordeel dat het op zijn minst op de weg van verweerster had gelegen om schriftelijk aan klaagster en haar ex-echtgenoot te bevestigen dat zij, bij gebreke van aan het overzicht ten grondslag liggende stukken, in haar advisering en bijstand zou uitgaan van de juistheid van het door de accountant opgestelde overzicht en dat het de verantwoordelijkheid van klaagster en haar ex-echtgenoot zelf was om de juistheid van het overzicht te controleren. Verweerster heeft zulks evenwel nagelaten.

4.8     De raad overweegt voorts dat door de in het convenant gekozen bewoordingen de indruk wordt gewekt dat de polissen een positief vermogensbestanddeel vormden. Artikel 5.9 van het convenant luidt immers:

                     “(…) De waarde van de polis zal worden gestort op een ten name van de man gestelde rekening en de gelden zullen worden aangewend ten behoeve van [klaagster sub 2]. De gelden zullen enkel worden besteed ten gunste van haar.” In werkelijkheidvertegenwoordigdeeen van de polissen een negatieve waarde van ruim € 20.000,=.. De raad is van oordeel dat verweerster uitdrukkelijk aan klaagster kenbaar had moeten maken dat een van de polissen een negatieve waarde had, althans haar had moeten adviseren de polisbescheiden er op na te slaan, hetgeen zij heeft verzuimd.

4.9     De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerster niet de vereiste zorgvuldigheid als hiervoor onder 4.6 bedoeld, heeft betracht.

4.10   De raad komt tot de slotsom dat de klacht van klaagster sub 1 gegrond is.

 

5        MAATREGEL

5.1     Verweerster heeft jegens klaagster sub 1 niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. De raad acht een enkele waarschuwing een passende maatregel.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet gegrond;

-       verklaart de klacht van klaagster sub 2 – op andere gronden dan de voorzitter – niet ontvankelijk;

-       verklaart de klacht van klaagster sub 1 gegrond en legt ter zake aan verweerster op een enkele waarschuwing.

                    

Aldus gegeven door mw. mr. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G.A.M. Theunissen, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mw. mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2014.

 

griffier                                                               voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 mei 2014

 

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-     klaagsters

-     verweerster

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-              verweerster

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.            Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda.

b.            Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.            Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl