Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:137

Zaaknummer

R.4438/14.24

Inhoudsindicatie

Zelfde zaak als R.3414/13.221. Klaagster heeft, in de fase van het instellen maar niet aanbrengen van het appel en nadat zij door de wederpartij van de cliënten van verweerder was aangesproken tot betaling van de proceskosten van eerste aanleg, zelf een advocaat ingeschakeld. Naar aanleiding van diens verzoek heeft verweerder geweigerd het dossier over te dragen.

Inhoudsindicatie

Op de gronden zoals vermeld in de andere zaak acht de raad het daarop betrekking hebbende klachtonderdeel gegrond. Ook het klachtonderdeel dat verweerder heeft nagelaten klaagster te consulteren over het al dan niet aanbrengen van de appeldagvaarding is gegrond. Overige klachtonderdelen zijn al in de andere zaak beoordeeld of behoren tot de competentie van de burgerlijke rechter. Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel: enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 22 januari 2014, door de raad ontvangen op 23 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014 in aanwezigheid van de heer G. namens klaagster, die werd vergezeld van klaagsters gemachtigde, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard en gelet op hetgeen de raad ambtshalve bekend is uit de eerste klacht van klaagster tegen verweerder (bij de raad bekend onder nummer R.4314/13.221), van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft bij de rechtbank een procedure gevoerd in opdracht van drie besloten vennootschappen, hierna aangeduid als: de crediteuren, tegen een derde partij, hierna: de debiteur.

2.3 De rechtbankprocedure tegen de debiteur is gevoerd op naam van klaagster als eisende partij. Achtergrond daarvan was het navolgende.

2.4 Verweerder heeft op enig moment de volgende e-mail aan klaagster gestuurd:

“Zoals een aantal keren aangekondigd bijgaand vertrouwelijk een concept dagvaarding namens een drietal goede cliënten van mij [verweerder, RVD]. De tweede wil eigenlijk geen bemoeienis meer met de zaak, de eerste heeft een zaak van gedaagde partij overgenomen en de derde wil graag procederen. Allen willen graag de zaak op enige afstand zitten, waarbij ik de suggestie heb gedaan de zaak tegen vooraf overeen te komen vergoeding op een andere naam dan uit te procederen. Ik dacht daarbij aan [klaagster, RVD].’

2.5 Klaagster heeft bij e-mail van 2 december 2011 het volgende aan verweerder meegedeeld:

“Zoals besproken kunnen wij fungeren als procespartij voor opdrachtgevers voor een vergoeding van € 5000,- exclusief B.T.W.

Middels een akte van sessie zal jij de juiste invulling gaan geven aan de voorwaarden.

Omdat [een zusterbedrijf van klaagster, RvD] gecertificeerd is met een incassokeurmerk, verzoek ik je te procederen namens [klaagster, RvD].

Mocht er succesvol worden geïncasseerd, dan ontvangen wij 5% fee over het totaal ontvangen bedrag exclusief B.T.W.”

2.6 Op 16 februari 2012 is tussen klaagster en de crediteuren een akte van cessie getekend. Daarbij werden – kort gezegd – de vorderingen van de crediteuren met betrekking tot de debiteur aan klaagster gecedeerd, welke cessie klaagster heeft aanvaard.

2.7 Verweerder heeft op enig moment de dagvaarding (in de rechtbankprocedure) in concept aan klaagster toegestuurd.

2.8 In een volmacht van 31 oktober 2012 heeft de directeur van klaagster (in dat stuk aangeduid als: de vennootschap) verklaard:

“ten behoeve van de gerechtelijke procedure tussen de vennootschap en [de crediteuren, RvD], met zaaknummer/rolnummer [……, RvD]

volledige volmacht te geven aan de heer [R, RvD], wonende te […., RvD] aan de […, RvD]

om de vennootschap in en buiten rechte terzake van de geschillen tussen genoemde partijen te vertegenwoordigen en alle beslissingen te nemen en handelingen te verrichten die nodig zijn, inclusief het eventueel treffen van een schikking.”

2.9 De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis 28 november 2012 de – aan klaagster gecedeerde - vorderingen afgewezen en klaagster veroordeeld in de proceskosten.

2.10 Verweerder heeft uit naam van klaagster hoger beroep ingesteld door het doen uitbrengen van een hoger beroep dagvaarding. 

2.11 Bij e-mail van 26 maart 2013 heeft klaagster aan verweerder geschreven:

Ik hoor niks, maar is er hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van [debiteur, RVD]?”

2.12 Bij e-mail van 26 maart 2013 heeft verweerder aan klaagster het volgende meegedeeld:

“Er is dezerzijds tijdig hoger beroep ingesteld. Er is gedagvaard op langere termijn. Of dat een vervolg krijgt is afhankelijk van de verdere bestudering van de zaak en het overleg met cliënten daarover.”

2.13 De dagvaarding is niet bij het gerechtshof aangebracht.

2.14 Nadat klaagster bekend was geworden met het rechtbankvonnis heeft zij een factuur gestuurd naar een besloten vennootschap van de heer R. 

2.15 Op 11 april 2013 heeft verweerder aan klaagster het volgende geschreven:

“Met betrekking tot de (tijdelijke) cessie van de vorderingen van cliënten met betrekking tot kortgezegd [X B.V., RvD] wijzen cliënten mij er op dat is overeengekomen voor een bedrag van € 5.000,-- zulks te regelen, maar hangende de behandeling van procedures al wordt gefactureerd, dat bovendien voor andere bedragen.

Zij verzochten mij u even te attenderen op de afspraken en daarmee in afwachting van de definitieve uitkomsten op de plaats rust te houden. Dat doe ik bij deze.”

2.16 In reactie daarop deelde klaagster op 11 april 2013 het volgende aan verweerder mee:

“De afspraak die o.a. is gemaakt is een procespartij vergoeding van

€ 5.000,-- ex BTW na vonnis.

Volgens mijn weten is er vonnis gewezen en ben ik niet in kennis gesteld van een hoger beroep door de heer [R, RvD], ondanks de gemaakte afspraak.

Derhalve verzoek ik uw cliënten zorg te dragen voor betaling per ommegaand.”

2.17 Namens de vennootschap van de heer R heeft verweerder verweer gevoerd tegen de vordering van klaagster tot betaling van de overeengekomen vergoeding. Verweerder heeft zich daartoe in e-mails (van 24 april 2013) namens de heer R gericht tot de door klaagster voor de incasso ingeschakelde deurwaarder.

2.18 De door klaagster ingevolge het vonnis van 28 november 2012 aan de debiteur verschuldigde proceskostenvergoeding is ten slotte aan haar vergoed door een van de cliënten van verweerder.

2.19 Bij e-mail van 20 augustus 2013 heeft de advocaat, die voor klaagster in de onderhavige procedure gemachtigde is, aan verweerder het volgende meegedeeld:

“Cliënte gaf mij aan dat het voor haar noodzakelijke vertrouwen in u is weggevallen, welk vertrouwen nodig is tussen een advocaat en zijn cliënt. En cliënte gaf mij aan dat de Deken twee van de drie klachten gegrond heeft verklaard, in een klachtprocedure tegen u. Ik verzoek u aan mij het gehele dossier van de zaak – die laatst bij de rechtbank Rotterdam bekend was onder zaaknummer 405626 met rolnummer [………, RvD] – aan mij over te dragen, inclusief de uitgebrachte appèl dagvaarding n.a.v. het vonnis van 28 november 2012.”

2.20 Naar aanleiding van laatstgenoemde e-mail heeft verweerder geantwoord:

“Zoals uw cliënte genoegzaam bekend is zij geen cliënte van mij. Wel heeft zij met een drietal cliënten van mij afspraken gemaakt die ertoe strekken dat deze niet op eigen naam een vordering jegens derden geldend zouden maken, maar daarvoor tegen vergoeding de naam van uw cliënte zouden mogen gebruiken. Behoudens die naam heeft uw cliënte dus ook op generlei wijze bemoeienis met de procedure gehad.

Het staat mij niet vrij dossiers van cliënten aan u over te dragen. Overigens is er wel een dagvaarding uitgebracht, maar niet aangebracht.”

2.21 Bij e-mail van 27 augustus 2013 heeft de gemachtigde van klaagster zich namens klaagster voorwaardelijk bij de deken over verweerder beklaagd, te weten voor het geval verweerder nalatig zou blijven het dossier over te dragen.

2.22 Bij brief van 10 september 2013 heeft de deken aan partijen bericht dat hij het bemiddelingsdossier sloot en de klacht in behandeling had genomen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder:

a. dat hij weigert het dossier over te dragen;

b. dat hij zonder medeweten van klaagster de appeldagvaarding niet heeft aangebracht;

c. dat hij klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken waar het het opstellen en uitbrengen van een appeldagvaarding betreft;

d. dat hij aan klaagster ten onrechte tegenwerpt dat zij niet aan retro-cessie zou hebben meegewerkt;

e. dat hij leugenachtig aan klaagster tegenwerpt dat zij voortprocederen onmogelijk heeft gemaakt;

f. dat hij lijnrecht ingaat tegen de belangen van klaagster.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Zoals de raad in de eerste door klaagster ingediende klacht (bij de raad bekend onder nummer R.4314/13.221) heeft overwogen, staat vast dat verweerder eerst in de rechtbankprocedure en later bij het instellen van hoger beroep is opgetreden als advocaat van klaagster. Verweerder heeft immers de betreffende vordering bij de rechtbank namens klaagster  ingesteld en heeft de hoger beroep dagvaarding uit naam van klaagster doen uitbrengen. In de bedoelde beslissing heeft de raad voorts overwogen dat de achterliggende verhouding tussen klaagster en de cliënten van verweerder, die in de kern was gebaseerd op afspraken rond een akte van cessie, hieraan niet afdoet. Overwogen is dat, daar andersluidende afspraken niet zijn komen vast te staan, verweerder in de gegeven omstandigheden gehouden was om in de procedure ook klaagster als zijn cliënte te beschouwen en te behandelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel aangevoerd dat hij op grond van de met klaagster gemaakte afspraken niet gehouden was het procesdossier aan de door klaagster geïnstrueerde advocaat af te geven. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat het dossier niet het dossier van klaagster is, maar van de drie vennootschappen die verweerder als zijn cliënten beschouwt. 

Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat zijn cliënten hem geen toestemming hebben gegeven om het dossier aan de advocaat/gemachtigde van klaagster af te geven.

5.3 Op zichzelf is dit gelet op wat ten aanzien van de feiten is overwogen, gedeeltelijk juist. Immers uit de gewisselde e-mails die tot de cessie hebben geleid lijkt te kunnen worden afgeleid, dat het inderdaad de bedoeling is geweest, dat klaagster slechts als incasseerder van de vordering zou optreden. In zoverre is op het standpunt van klaagster dan ook wel wat af te dingen. Dat neemt evenwel niet weg, dat de cessie, gelet op de bewoordingen, klaagster tot eigenaar van de vorderingen maakte. Verweerder is ook als advocaat van klaagster opgetreden. Onder die omstandigheden had verweerder gevolg dienen te geven aan het daartoe strekkend verzoek van de door klaagster geïnstrueerde advocaat om het dossier of in elk geval een kopie daarvan aan die advocaat te verstrekken.

Dit brengt dan ook mee dat klachtonderdeel a gegrond is, nu vaststaat dat verweerder heeft geweigerd het dossier of een kopie daarvan te verstrekken.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.4 Vaststaat dat verweerder klaagster niet heeft geïnformeerd of geconsulteerd over het al dan niet aanbrengen van de appeldagvaarding. Het verweer komt erop neer dat verweerder in overleg met zijn cliënten de zaak niet heeft aangebracht.

5.5 Gelet op de op verweerder rustende zorgvuldigheidsplicht had verweerder niet dan na overleg met klaagster mogen besluiten de dagvaarding niet aan te brengen. Er was immers een belang van klaagster mee gemoeid, niet alleen omdat klaagster procespartij was, maar ook omdat klaagster in eerste aanleg was veroordeeld in de proceskosten.

5.6 Klachtonderdeel b is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.7 Dit onderdeel van de klacht is reeds door de raad beoordeeld als klachtonderdeel a in de hiervoor genoemde eerste klacht. De raad zal dit klachtonderdeel derhalve hier buiten behandeling laten.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.8 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de tussen klaagster, verweerder en diens cliënten in geschil zijnde afspraken over – kort gezegd – het procederen op naam van klaagster. Naar het oordeel van de raad betreft het een civielrechtelijk geschil, waarover de tuchtrechter niet oordeelt.

5.9 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e en f

5.10 De in deze klachtonderdelen staande verwijten beschouwt de raad als een uitvloeisel van de in deze klacht onder a en b beoordeelde verwijten alsmede de in de eerste klacht reeds beoordeelde verwijten. Aan de klachtonderdelen e en f komt dan ook naar het oordeel van de raad geen zelfstandige betekenis toe en de raad zal deze verder buiten behandeling laten.

 

6 MAATREGEL

Met betrekking tot de op te leggen maatregel wordt het volgende overwogen. Ter zitting heeft verweerder toegegeven, dat hij zich op een gegeven moment in een onmogelijke positie bevond, doordat hij de gekozen constructie juridisch niet goed had vastgelegd en op een gegeven moment in feite twee heren moest dienen. Hij heeft te kennen gegeven, dat hij dat in de toekomst niet meer zal doen.

Onder deze omstandigheden acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing;

- verklaart klachtonderdeel d ongegrond;

- verstaat dat klachtonderdelen c, e en f buiten behandeling blijven.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl