Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-06-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:165
Zaaknummer
ZWB 316 en ZWB 317 - 2013
Inhoudsindicatie
Verweerster mocht er bij aanvang van het dossier van uitgaan dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Verweerster mocht ook haar werkzaamheden beëindigen.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond
Uitspraak
Beslissing van 30 juni 2014
in de zaken ZWB 316 – 2013 en ZWB 317 - 2013
naar aanleiding van de klachten van:
klager
tegen:
verweerders
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 7 oktober 2013 met kenmerk K11-12-039, door de raad ontvangen op 9 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klachten ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014 in aanwezigheid van verweerders. Klager is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 7 oktober 2013 met de daarbij behorende bijlagen en van de nagekomen brief van klager van 13 december 2013.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klachten wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Op 4 januari 2007 heeft klager zich samen met zijn echtgenote gewend tot verweerder sub 2 inzake een huurgeschil. Verweerder sub 2 heeft toen tegen klager gezegd dat hij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Klager meende echter dat hij wel in aanmerking kwam voor een toevoeging en heeft zich daarover bij verweerder sub 2 beklaagd. Door verweerder sub 2 is toen alsnog een toevoeging aangevraagd op 18 oktober 2007. Deze toevoeging werd uiteindelijk verleend op 7 november 2007.
2.2 Op 22 december 2009 heeft mr. X namens klager een klacht ingediend tegen verweerder sub 2. Deze klacht is in eerste instantie intern behandeld door verweerder sub 1 als klachtfunctionaris van zijn kantoor. Omdat er intern geen oplossing kon worden bereikt is de klacht voorgelegd aan de geschillencommissie advocatuur, waarbij het kantoor van verweerders is aangesloten. De klacht is op 1 juni 2011 mondeling behandeld en op 18 juli 2011 heeft de geschillencommissie een bindend advies uitgebracht. De geschillencommissie heeft in haar advies bepaald dat verweerder sub 2 juist heeft gehandeld omdat zij er bij aanvang van de zaak van mocht uitgaan dat klager niet binnen de grenzen viel van de gefinancierde rechtsbijstand. Bij brief van 5 november 2012 heeft klager zich met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
3 klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
3.1 verweerder sub 2 ten onrechte heeft vastgesteld dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam,
3.2 verweerders hebben verteld en geschreven dat klager en zijn vrouw gefraudeerd zouden hebben,
3.3 verweerder sub 2 haar werkzaamheden heeft stopgezet en daarom bij de laatste zitting verstek heeft laten gaan,
3.4 verweerder sub 2 bij de ontbinding van de huurovereenkomst heeft verzuimd om de echtgenote van klager juridische bij stand te geven.
4 VERWEER
4.1 Verweerders stellen dat de eerste twee klachtonderdelen al zijn afgedaan door de geschillencommissie advocatuur en dat hierover alleen al om die reden niet meer geklaagd kan worden. Er is immers sprake van een bindend advies. Verweerders benadrukken dat er geen kosten aan klager in rekening zijn gebracht voor hun werkzaamheden na afgifte van de toevoeging. Onjuist is dus het standpunt van klager dat hij nog betalingen heeft verricht terwijl een toevoeging was afgegeven.
4.2 In reactie op de klachtonderdelen 3 en 4 merken verweerders op dat de werkzaamheden door verweerder sub 2 pas zijn gestaakt nadat klager zich heeft gewend tot een andere advocaat.
4.3 Door verweerder sub 1 wordt nog nadrukkelijk opgemerkt dat hij nimmer een zaak voor klager of zijn echtgenote heeft behandeld, maar dat hij slechts namens verweerder sub 2 is opgetreden in de procedure tussen klager en verweerder sub 2 bij de geschillencommissie. Verweerder sub 1 heeft derhalve enkel het standpunt van verweerder sub 2 verwoord.
5 BEOORDELING
5.1 Klager heeft mede namens zijn echtgenote de onderhavige klachten ingediend. Het was immers niet klager die cliënt was van verweerster sub 2, maar zijn echtgenote. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerster sub 2 aangegeven dat zij vanaf het begin van haar werkzaamheden steeds vooral contact met klager heeft gehad. Gelet op dat feit, alsmede gelet op het feit dat verweerders beiden tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij aannemen dat klager door zijn echtgenote is gemachtigd om de klachten in te dienen, veronderstelt de raad een dergelijke machtiging aanwezig en is klager ontvankelijk in zijn klachten.
Ad klachtonderdeel 1
5.2 Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op het verwijt van klager aan verweerder sub 2 dat zij niet direct een toevoeging heeft aangevraagd. Verweerder sub 2 heeft aangegeven dat de geschillencommissie voor de advocatuur zich hierover al heeft uitgelaten en heeft de raad verzocht dat oordeel over te nemen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline heeft, wat er ook zij van de maatstaven waaraan de geschillencommissie het handelen van verweerder sub 2 heeft getoetst, de omstandigheid dat de geschillencommissie zich ook heeft uitgesproken over de handelwijze van verweerder sub 2 niet afgedaan aan de wettelijke taak van de raad van discipline om aan hem voorgelegde klachten te beoordelen. Het is immers niet ondenkbaar dat de geschillencommissie het handelen van verweerder sub 2 aan een andere maatstaf toetst dan de raad van discipline, zodat handelen wat door de geschillencommissie niet onzorgvuldig wordt bevonden, wel tuchtrechtelijk verwijtbaar kan zijn. Alhoewel die situatie denkbaar is, is die in casu niet aannemelijk. Door klager wordt ook niet aangevoerd in hoeverre daarvan sprake is. De toetsingsnorm die de raad van discipline toepast in deze klachtzaak is gelijk aan de door de geschillencommissie toegepaste norm. Met de geschillencommissie is de raad van oordeel dat verweerster sub 2 er bij aanvang van de huurzaak redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen. De vorige advocaat van klager werkte immers ook op betalende basis voor klager, het betrof een zakelijk geschil, en het voortbestaan van de onderneming hing niet van de uitkomst van het geschil af. Voorts werden de huurpenningen op een aparte rekening gestort, zodat aannemelijk was dat ook de vermogensgrens die door de raad voor rechtsbijstand wordt gehanteerd, werd overschreden. Daar komt nog bij dat door verweerder sub 2 onweersproken is gesteld dat klager het na het eerste toetsmoment eens was met het niet aanvragen van de toevoeging. Nu bovendien door klager niet wordt uiteengezet dat of waarom de geschillencommissie het niet bij het rechte eind had, zal de raad dit klachtonderdeel als ongegrond afwijzen.
Ad klachtonderdeel 2
5.3 Het tweede klachtonderdeel heeft er betrekking op dat verweerders klager zouden hebben beschuldigd van frauderen. Door klager wordt niet uitgelegd waaruit dat frauderen (volgens verweerders) dan zou hebben bestaan, en wat door verweerders daaromtrent precies is gezegd. Voor wat betreft verweerder sub 1 geldt dat hij enkel als advocaat van verweerder sub 2 heeft opgetreden in de klachtprocedure bij de geschillencommissie. Verweerder sub 1 moet derhalve worden gezien als de advocaat van de wederpartij van klager.
5.4 Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de wederpartij ervan behoort te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Dat daarvan in casu sprake is wordt door klager niet gemotiveerd gesteld. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 3 en 4
5.5 De klachtonderdelen 3 en 4 hebben er betrekking op dat verweerder sub 2 haar werkzaamheden voor klager heeft beëindigd. Door verweerder sub 2 is onweersproken gesteld dat klager in eerste instantie instemde met het beëindigen van de werkzaamheden door haar. Verweerder sub 2 heeft haar werkzaamheden beëindigd op 8 augustus 2008. De zitting waar zij niet is verschenen, heeft plaatsgevonden op 4 september 2008. Dit betekent dat klager pas ruim vier jaar nadien over de verweten gedraging bij de deken heeft geklaagd.
5.6 Hoewel de wetgever geen verval of verjaring van klachtrecht kent en een niet-ontvankelijkheid niet rechtstreeks uit de wet voortvloeit, moet een advocaat er ter wille van de rechtszekerheid wel vanuit kunnen gaat dat de door haar verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld. In het geval van klager speelt daarbij mede een rol dat klager eerder al bij de deken en de geschillencommissie heeft geklaagd. Niet is gebleken van enige bijzondere reden die klager ertoe noodzaakte om zo lang te wachten met het indienen van de klacht. Nu de klacht te laat is ingediend, is deze ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klachten ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 1 juli 2014
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:
- klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl