Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-01-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:20
Zaaknummer
13-390NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Kwaliteit van dienstverlening niet onder de maat.
Uitspraak
Beslissing van 17 januari 2014
in de zaak 13-390 NH
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager
tegen:
mr.
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 19 december 2013 met kenmerk td/np/13-159, door de raad ontvangen op 24 december 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een drietal kwesties met betrekking tot een camper en een personenauto van klager. De eerste kwestie betrof een geschil met de verzekeraar van klager in verband met een hem eenzijdig overkomen ongeval met zijn camper. Deze zaak is door middel van een minnelijke regeling opgelost.
1.2 Bij reparatie van de eerder ontstane schade aan zijn camper is tijdens de bewaarneming schade aan de camper veroorzaakt door de garagehouder. Klager heeft verweerder gevraagd om hem ook in die zaak bij te staan. De gevolmachtigde van de verzekeraar heeft een expertise laten uitvoeren om de schade te begroten. Omdat klager het met die begroting niet eens was, heeft hij een contra-expertise laten uitvoeren, die tot een hogere begroting van de schade heeft geleid. Verweerder heeft vervolgens op grond van de verzekeringsvoorwaarden aangedrongen op een derde expertise. De verzekeraar waren daarmee akkoord. Klager zou de derde expert mogen aanstellen. In de onderhandeling met de garagehouder is overeengekomen dat de camper zou worden opgehaald tegen betaling van de reparatiekosten. Klager was daarmee akkoord. Vanwege onvoorziene omstandigheden heeft klager de camper uiteindelijk niet opgehaald.
1.3 Tijdens de behandeling van de kwestie met de camper heeft klager verweerder verzocht hem verder bij te staan in een geschil met de verzekeraar van zijn personenauto. In die kwestie was sprake van een soortgelijk probleem als met de verzekeraar van de camper. Ook in die kwestie heeft de verzekeraar aangegeven de schade te willen vergoeden op basis van een door haar opgesteld expertiserapport, terwijl de door de contra-expert begrote schade veel hoger was. Ook in die zaak diende op grond van de polisvoorwaarden de schade te worden vastgesteld door beide deskundigen, die indien zij niet tot een vergelijk komen, samen een derde deskundige dienen te benoemen, die tot onafhankelijke begroting van de schade zal komen.
1.4 In beide kwesties heeft klager verweerder verzocht om tot dagvaarding over te gaan. In diverse e-mails (zie onder meer die van 25 januari 2013, 13 februari 2013 en 28 maart 2013 heeft verweerder t klager erop gewezen dat gerechtelijke stappen in dit stadium van de zaken geen uitkomst zou bieden, maar dat de schades eerst door een derde expert begroot dienen te worden In zijn brief van 6 april heeft verweerder klager erop gewezen dat indien hij toch een andere aanpak van de zaak wenste, er sprake zou zijn van een fundamenteel verschil van inzicht en dat verweerder de opdrachten alsdan zou moeten neerleggen.
1.5 Bij brief van 25 april 2013 heeft klager de onderhavige klacht ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) de camper van klager nog steeds niet is gerepareerd en de garage al meer dan anderhalf jaar gebruik maakt van zijn retentierecht;
b) nog geen procedure aanhangig is gemaakt tegen de verzekeraar van de personenauto van klager om de schade uit te keren.
3 BEOORDELING
3.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Met deze klachtonderdelen verwijt klager verweerder dat hij heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat ten opzichte van klager behoort te betrachten. Verweerder heeft de klachten gemotiveerd betwist.
3.2 Uit de stukken van het dossier blijkt dat het verwijt van klager dat hij na anderhalf jaar nog steeds geen beschikking heeft over zijn camper, voornamelijk verband houdt met het feit dat hij zelf geen uitvoering heeft willen geven aan de afspraak die verweerder op 30 augustus 2012 met de garagehouder heeft gemaakt. Klager kon de auto immers ophalen tegen betaling van de factuur, waarbij de schade in een later stadium zou kunnen worden geregeld. Voor het geval er discussie zou kunnen ontstaan over de schade als de camper was opgehaald had verweerder ook een concept-brief voor klager opgesteld om het mogelijk te maken dat een expert bij ophalen van de camper aanwezig zou zijn. Klager heeft echter niet geen derde expert aangezocht. Verweerder valt dan ook geen verwijt te maken dat de camper kennelijk nog steeds bij de garagehouder staat.
3.3 Verweerder heeft erop gewezen dat gaandeweg zijn bijstand verschil van inzicht is ontstaan over de wijze waarop de zaken dienden te worden aangepakt. Aanvankelijk had verweerder een dagvaarding opgesteld maar na contact met de wederpartij vond hij niet zinvol om die weg in te slaan. Verweerder heeft dat aan klager laten weten in zijn brief van 9 augustus 2013 waarna die regeling met de garagehouder is overeengekomen zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven. Verweerder heeft diverse malen aan klager kenbaar gemaakt dat op basis van de polisvoorwaarden een derde deskundige diende te worden ingeschakeld alvorens de geschillen aan de rechter of arbiter(s) konden worden voorgelegd. Niet onbegrijpelijk heeft verweerder opgemerkt dat het overslaan van deze stap het risico van niet-ontvankelijkheid met zich zal meebrengen. Uit het dossier blijkt voorts dat verweerder deze aanpak duidelijk heeft gecommuniceerd met klager. Nu klager desondanks een andere aanpak voorstond, heeft verweerder terecht de conclusie getrokken dat sprake was van een fundamenteel verschil van inzicht, zodat hij verplicht was om de opdrachten neer te leggen en de behandeling van de zaken te staken. Dat verweerder overigens tekort is geschoten in zijn bijstand aan klager, is de voorzitter niet gebleken.
3.4 De klachtonderdelen zijn mitsdien kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 17 januari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 januari 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.