Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:55

Zaaknummer

L 43 - 2014

Inhoudsindicatie

Zo lang gewacht met het indienen van de klacht, dat zij daardoor het risico heeft gelopen dat niet meer te achterhalen is welke werkzaamheden voor het door haar betaalde bedrag zijn verricht.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 

Beslissing van  12 maart 2014

in de zaak L 43-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

 

tegen:

 

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 18 februari 2014 met kenmerk DOK 414 , door de raad ontvangen op 20 februari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1         Klaagster heeft op 2 juli 1999 een voorschotbetaling ad fl. 13.000,- aan de vader van verweerder (voormalig kantoorgenoot van verweerder), verder te noemen mr. X, gedaan.

1.2         Klaagster heeft bij brieven dd. 27 juni en 28 september 2009 aan het kantoor van verweerder om terugbetaling van voormeld depot verzocht.

1.3         De advocaat van klaagster, verder te noemen mr. Y, heeft verweerder op 18 oktober 2010 verzocht tot terugbetaling over te gaan. Verweerder heeft bij brief dd. 1 november 2010 geantwoord dat hij inhoudelijk zou reageren, maar dat hij met mr. X diende te overleggen, hetgeen stroef verliep.

1.4         Mr. Y heeft verweerder bij brief dd. 8 december 2010 bericht dat er door mr. X wel werkzaamheden waren verricht, maar dat hiervoor afzonderlijk door klaagster waren betaald. Hij berichtte dat tegenover het depotbedrag geen werkzaamheden stonden en verzocht tot onmiddellijke terugbetaling hiervan over te gaan. Verweerder heeft bij brief dd. 4 januari 2011 geantwoord dat een en ander niet meer was te achterhalen en dat een eventuele vordering was verjaard.

1.5         Mr. Y heeft bij brief dd. 22 mei 2013 betoogd dat er geen sprake kan zijn van verjaring, en verzoekt opnieuw om terugbetaling van het door klaagster betaalde depotbedrag.

1.6         Mr. Z, kantoorgenoot van verweerder, heeft bij brief dd. 27 juni 2013 bericht dat voor het ontvangen depotbedrag door mr. X werkzaamheden zijn verricht. Hij stelt voorts dat het na zo lange tijd niet meer te reconstrueren is welke werkzaamheden precies zijn verricht, terwijl mr X daarop niet meer is aan te spreken.

1.7         Klaagster heeft zich op 11 december 2013 bij de deken over het optreden van verweerder beklaagd.

 

2.           KLACHT

2.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder niet bereid is een gelddepot van fl. 13.000,- aan klaagster terug te betalen, dat klaagster op 2 juli 1999 aan het kantoor van verweerder als depothonorarium heeft betaald, terwijl voor klaagster geen werkzaamheden zijn verricht.

 

3.                VERWEER

Primair:

3.1         De kwestie heeft zich afgespeeld in 1999, waarbij verweerder noch iemand anders van het kantoor van verweerder in zijn huidige bezetting betrokken is geweest. Enkel mr. X heeft zich met deze kwestie beziggehouden. Deze is thans niet meer aanspreekbaar op zaken die zich 14 jaar geleden hebben afgespeeld.

Klaagster heeft haar klacht niet binnen een redelijke termijn ingediend, op grond waarvan deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Subsidiair:

3.2         De brieven van klaagster van 27 juni en 28 september 2009 heeft verweerder nooit onder ogen gehad. Toen mr. Y hem in 2010 aanschreef heeft verweerder hem zo goed en kwaad als mogelijk (vanwege de gezondheidstoestand van mr. X) geïnformeerd. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat aangenomen mag worden dat mr X werkzaamheden heeft verricht, maar dat dit na zo’n lange tijd niet meer te reconstrueren is, omdat mr. X daarop niet meer is aan te spreken. De omstandigheid dat klaagster niet veel eerder om terugbetaling heeft verzocht vormt een sterke aanwijzing dat ook klaagster ervan uitging dat door mr. X werkzaamheden waren verricht. Het is niet erg aannemelijk dat klaagster pas na 10 jaar is gaan beseffen dat zij haar gelddepot niet heeft terug ontvangen, terwijl daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht.

Verweerder heeft zich niet allen op verjaring beroepen maar ook het standpunt ingenomen dat hij ervan uitgaat dat voor het betaalde bedrag werkzaamheden zijn verricht.

 

4.           ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT

   4.1         In het tuchtrecht voor advocaten bestaan geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van een verweer inhoudend dat er sprake is van niet-tijdige indiening van een klacht moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd. De voorzitter zal de ontvankelijkheid van de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

 4.2          Vast staat dat klaagster op 2 juli 1999 een bedrag ad fl. 13.000, - aan mr. X heeft betaald. Klaagster stelt dat in 2006 voor haar duidelijk was dat er geen zaak zou komen en dat zij zich in 2009 voor het eerst tot het kantoor van verweerder heeft gewend met het verzoek het depotbedrag aan haar terug te betalen. Uiteindelijk heeft klaagster tot 11 december 2013 gewacht met het indienen van een klacht tegen verweerder. Gelet op bovenvermeld tijdsverloop is de voorzitter van oordeel dat er geen sprake is van een redelijke termijn waarbinnen de klacht is ingediend. Klaagster heeft zodanig lang gewacht met het indienen van haar klacht, dat zij daardoor het risico heeft gelopen dat niet meer te achterhalen is welke werkzaamheden voor het door haar betaalde bedrag zijn verricht.

 4.3           Nu klaagster reeds in 2006 ervan op de hoogte was dat er geen procedure zou volgen, zij in ieder geval vanaf 2009 door een advocaat werd bijgestaan en vast staat dat verweerder door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd, zal de voorzitter de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.

 

BESLISSING

 

De voorzitter

 

wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 12 maart 2014.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 maart 2014

 

per aangetekende en per gewone post verzonden aan:

- klaagster

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

a.        Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.