Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-10-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:314
Zaaknummer
14-54
Inhoudsindicatie
Verweerder nam een gecompliceerde zaak van klager in zonder daarvoor zelf de expertise te beschikken. Een op het kantoor werkzame medewerker (niet-advocaat) beschikte volgens verweerder wel over de expertise. De behandeling van de zaak vond feitelijk door de medewerker plaats. Na en mede als gevolg van het vertrek van de medewerker heeft verweerder de zaak neergelegd en uiteindelijk de toevoeging gedeclareerd. Verweerder handelde daardoor klachtwaardig. Verweerder kon de inhoudelijke behandeling van de medewerker niet beoordelen. Verweerder was niet gerechtigd tot declaratie van de toevoeging. Verweerder had moeten onderzoeken of de zaak op een andere manier door het kantoor voortgezet had kunnen worden.
Uitspraak
Beslissing van 20 oktober 2014
in de zaak 14-54
naar aanleiding van de klacht van:
de heer [ ]
klager
tegen:
mr. [ ]
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 7 april 2014 met kenmerk K 13-148, door de raad ontvangen op 8 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 juni 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland en van de daarbij gevoegde bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder trad op als (opvolgend) advocaat van klager in een geschil dat klager had met Nationale Nederlanden over een krediet dat door klager moest worden afgelost uit een aan P. verpande spaarpolis die werd afgesloten bij Nationale Nederlanden. Klager kon niet voldoen aan zijn verplichtingen en is in rechte betrokken.
2.3 In hoger beroep oordeelde het gerechtshof dat de verpanding aan P. nietig was. Daarmee was de uitwinning van de polis door P. onrechtmatig. De vraag die daardoor rees was wat rechtens relevant en mogelijk was met betrekking tot het vorderen van schadevergoeding mede gezien in het licht van het feit dat klager de premies voor de opbouw van de spaarpolis in het verleden niet tijdig heeft voldaan. Die vraag werd voorgelegd aan verweerder, die de zaak op basis van een toevoeging in behandeling nam.
2.4 De opdrachtbevestiging van 15 augustus 2012 is op naam van verweerder gesteld en i.o. ondertekend door A.. Bij het eerste gesprek dat met klager is gevoerd, waren zowel verweerder als A. aanwezig. Klager stelt dat het hem niet duidelijk is geweest dat A. geen advocaat was. Verweerder stelt dat over de hoedanigheid van A. in het eerste gesprek duidelijkheid is gegeven.
2.5 Op 25 oktober 2012 volgde een eerste negatief procesadvies, onder welk advies de naam van verweerder stond vermeld en dat “i.o.” is ondertekend door A. Het advies kwam er kortgezegd op neer dat er waarschijnlijk geen schade was en als er al schade zou zijn, dat deze moeilijk zou zijn vast te stellen. Voorts werd klager gewezen op het feit dat mogelijke schade ook aan hem zelf zou kunnen worden toegerekend. Het advies van 25 oktober 2012 sloot af met de vraag of klager een procedure wilde. Omdat een reactie uitbleef heeft verweerder bij e-mailbericht van 9 november 2012 klager verzocht om een reactie. Deze reactie volgde op 18 november 2012 en is gericht aan verweerder.
2.6 Bij e-mail van 25 februari 2013, waaronder de naam van verweerder staat, wordt nogmaals uitdrukkelijk op het procesrisico gewezen. Bij die e-mail is een conceptbrief aan Nationale Nederlanden gevoegd. Aan het slot van dat e-mailbericht vermeld verweerder dat, indien de reactie van Nationale Nederlanden afwijzend is, hij nogmaals klagers kansen in een procedure zal inventariseren. Verweerder heeft zich daarbij het recht voorbehouden om geen procedure te beginnen, indien zijn eindoordeel negatief luidt. Bij twee mailberichten van 15 april 2013 heeft klager verweerder geantwoord en daarbij invalshoeken benoemd die naar de overtuiging van klager onvoldoende in de beoordeling van de zaak waren betrokken. Klager was van mening dat een procedure zou moeten worden gestart.
2.7 Bij brief van 22 mei 2013 bericht verweerder aan klager dat hij de zaak noodgedwongen zal moeten staken. Hij voert daarvoor twee redenen aan. Enerzijds wijst verweerder op het procesrisico, anderzijds wijst verweerder op het feit dat A. niet meer verbonden is aan het kantoor waar verweerder werkzaam is, waardoor het kantoor niet langer beschikt over de voor de procedure benodigde expertise.
2.8 Op enig moment heeft verweerder de toevoeging gedeclareerd. Verweerder heeft zeven uren verantwoord in het kader van de declaratie van de toevoeging.
2.9 Bij brief van 18 september 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:
a) Door voor de zaak (als opvolgend raadsman) een toevoeging te gebruiken en deze toevoeging ter declaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand aan te bieden terwijl hij op grond van zijn prestatie daartoe niet gerechtigd was en hetgeen voor klager tot gevolg had dat geen enkele advocaat de zaak wilde overnemen;
b) Door een zaak aan te nemen waarvoor hij onvoldoende deskundigheid bezat;
c) Door klager onvoldoende informatie te verschaffen over de zaak, de haalbaarheid, de kansen en de financiële gevolgen van een opdracht;
d) Door gebrekkig te communiceren met klager en op e-mailberichten en vragen niet tijdig te reageren;
e) Door de opdracht die klager aan verweerder persoonlijk verschafte, in mei 2013 neer te leggen met een beroep op het gegeven dat een kantoorgenoot die de expertise had voor de behandeling van de zaak, maar die achteraf geen advocaat bleek te zijn, het kantoor zou hebben verlaten. Op de website van het kantoor wordt bovendien een andere indruk gewekt over de op het kantoor aanwezige expertise.
3.2 Klager heeft grote moeite ondervonden bij het vinden van een advocaat die de kwestie op zich wilde nemen nadat verweerder de zaak had neergelegd. Klager wijt dat aan het feit dat verweerder de tweede advocaat was die de zaak in behandeling had en een opvolgend advocaat de toevoegingsvergoeding zou moeten delen met verweerder en de eerste advocaat. Verweerder heeft de zaak derhalve te lichtvaardig neergelegd naar aanleiding van het vertrek van A. Klager is van mening door verweerder of het kantoor onjuist te zijn voorgelicht over de op het kantoor aanwezige expertise om een zaak als die van klager te behandelen.
4 VERWEER
4.1 De zaak werd feitelijk behandeld door A.. Klager was hiervan van aanvang af op de hoogte. Gelet op het negatieve procesadvies en het feit dat A. van het kantoor vertrok, zag verweerder onvoldoende basis de zaak voort te zetten. Declaratie van de toevoeging brengt niet met zich mee dat de zaak definitief wordt gesloten. Een opvolgend advocaat kan de toevoeging laten muteren. Verweerder wijst op het feit dat de opvolgende advocaat een nieuwe toevoeging heeft ontvangen, hetgeen in de ogen van verweerder geen juiste gang van zaken is.
5 BEOORDELING
5.1 Klachtonderdeel a.
Verweerder heeft op enig moment, ervan uitgaande dat de zaak was afgewikkeld, de toevoeging ter declaratie aangeboden aan de Raad voor Rechtsbijstand. Hij heeft zeven uren verantwoord voor de werkzaamheden die hij in het kader van het uitgebrachte advies heeft verricht.
5.2 Declaratie van de toevoeging staat er strikt genomen niet aan in de weg dat een opvolgend advocaat de zaak kan voortzetten op basis van die toevoeging. Een toevoeging kan heropend worden. Het vinden van een advocaat die op basis van een toevoeging een gecompliceerde zaak als die van klager als derde opvolgend advocaat zal willen behandelen, zal moeilijk zijn. Dat gegeven is echter niet aan verweerder te verwijten. In zoverre is het klachtonderdeel dan ook ongegrond.
5.3 Verweerder heeft gesteld dat A. de feitelijk behandelaar van de zaak was, omdat A. de expertise bezat. Klager heeft dat niet weersproken. Verweerder legde de zaak neer bij het vertrek van A. Uit deze omstandigheden blijkt dat verweerder niet op grond van zijn prestatie gerechtigd was tot declaratie van de toevoeging. In het stelsel van de Wet op de Rechtsbijstand ligt besloten dat de advocaat aan wie de toevoeging wordt verstrekt, de rechtsbijstand zelf dient te verlenen. Alhoewel een advocaat daarin door een derde kan worden bijgestaan is het niet de bedoeling dat de te verlenen rechtsbijstand feitelijk door deze derde wordt verricht. In zoverre is de klacht dan ook gegrond.
5.4 De klachtonderdelen b. en e.
Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De klacht komt er op neer dat verweerder de zaak ten onrechte heeft ingenomen omdat hij daarvoor onvoldoende expertise bezat en dat als gevolg daarvan hij de zaak neer moest leggen bij het vertrek van A.
5.5 De zaak is door verweerder ingenomen op 15 augustus 2012. Verweerder, op dat moment nog stagiair, beschikte niet zelf over de expertise om de behandeling van de zaak op zich te nemen en was daarvoor aangewezen op de bijstand van A., die op het kantoor werkzaam was. Verweerder als verantwoordelijk advocaat kon niet de wijze en kwaliteit van behandeling van de zaak door A. inhoudelijk beoordelen, omdat hij daarvoor zelf onvoldoende expertise bezat. Na het vertrek van A. konden invalshoeken die volgens klager nog onvoldoende in de beoordeling waren betrokken, niet meer worden beoordeeld. Het neerleggen van de zaak is derhalve het gevolg geweest van het gebrek aan voldoende expertise bij verweerder.
5.6 Het neerleggen van de zaak is gebeurd zonder inachtneming van de toezegging om de conceptbrief aan Nationale Nederlanden te versturen. Door verweerder is niet onderzocht of een kantoorgenoot de belangenbehartiging zou kunnen voortzetten. Verweerder heeft zich derhalve aan de zaak onttrokken, zonder te onderzoeken of de zaak op andere wijze zou kunnen worden voortgezet of afgewikkeld. Vanwege de toezegging, en vanwege de oorzaak van het neerleggen van de zaak, had van verweerder verwacht mogen worden dat hij zich na het vertrek van A. verantwoordelijk toonde voor de voortzetting van de behandeling van de zaak. In zijn handelen heeft hij niet van deze verantwoordelijkheid getuigd.
5.7 De klachtonderdelen b. en e. zijn dan ook gegrond voor zover hierboven overwogen.
5.8 Klachtonderdeel c. en d.
Deze klachtonderdelen lenen zich eveneens voor gezamenlijke bespreking nu de beide klachtonderdelen betrekking hebben op de communicatie tussen klager en verweerder.
De klachtonderdelen zijn onvoldoende onderbouwd door klager. Uit de aan de raad ter beschikking staande gegevens blijkt niet dat verweerder in zijn communicatie met klager tekort schoot. Door of namens verweerder is klager geïnformeerd over de haalbaarheid van de zaak. Verweerder heeft voldoende adequaat gereageerd op berichten van klager. Deze klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond.
BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart de klachtonderdelen a, b en e gegrond voor zover hierboven overwogen en de klacht voor het overige ongegrond en legt aan verweerder de maatregel van een berisping op.
Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. C.J. Lunenberg-Deminint, J.R.O. Dantuma, R.J.A. Dil en L.A.M.J. Pütz leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.