Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:31

Zaaknummer

14-04

Inhoudsindicatie

Door tijdens de mondelinge behandeling bij de raad van discipline te stellen dat er geen andere advocaat bereid was klaagster als advocaat terzijde te staan en te stellen dat er 36 uur is besteed aan de behandeling van de zaak van klaagster, heeft verweerster zich niet lasterlijk uitgelaten jegens klaagster. Daarom is de klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 14 februari 2014

in de zaak 14-04

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de

deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 januari 2014 met kenmerk RvT /13-0316 LB/ml, door de raad ontvangen op 21 januari 2014, en van de daarbij gevoegde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klaagster werd eerder, omdat zij verdacht werd van een strafbaar feit, terzijde gestaan door een andere advocaat. Omdat er sprake was van een vertrouwensbreuk heeft verweerster, na interventie door de orde, de behandeling van de zaak van klaagster overgenomen.

1.3    Klaagster heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerster over onder meer de wijze waarop verweerster haar zaak heeft behandeld en de wijze waarop verweerster de zaak van haar vorige advocaat heeft overgenomen. De voorzitter van de raad van discipline heeft bij beslissing van 15 februari 2013 geoordeeld dat de klacht van klaagster deels kennelijk ongegrond en deels van onvoldoende gewicht was. Klaagster heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing. De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden op 17 juni 2013. Het verzet is ongegrond verklaard bij beslissing van 2 september 2013.

1.4    Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzet op 17 juni 2013 heeft verweerster het volgende verklaard:

‘Ik heb alles in mijn brief aan de deken toegelicht en heb daaraan weinig toe te voegen. Ik heb het hoogst haalbare behaald in de zaak. Normaal krijg je daarvoor een bedankje of een bos bloemen maar in dit geval wordt het beloond met een klachtprocedure. Toen de officier had beslist niet verder te vervolgen was klaagster daar blij mee en dat was terecht. Er zaten twee mails in het strafdossier die wel degelijk belastend waren voor klaagster. Tijdsverloop speelde echter ook een rol bij het sepot. Ik heb vaak geprobeerd uit te leggen wat er was beslist en hoe dat te duiden, maar dat had geen zin. Aan de zaak, waarvoor in het kader van een toevoeging zes punten werden toegekend en normaliter drie tot vier uur besteed wordt, heb ik 36 uur gewerkt. U kunt uitrekenen dat dit met een beloning van € 106 uur per punt weinig heeft opgeleverd voor mij. Als klaagster nu zegt dat het voor haar niet nodig was hier te zijn, dan vind ik dat er misbruik wordt gemaakt van klachtrecht. Toch blijft deze klacht een smet op mijn blazoen, ook als ik van de klacht wordt vrijgesproken. Ik heb er wel van geleerd de deken niet meer ter wille te zijn wanneer wordt gevraagd een zaak op mij te nemen omdat er geen advocaat was die dat nog wilde.’

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij lasterlijke uitlatingen aan het adres van klaagster heeft gedaan tijdens de zitting op 17 juni 2013 bij de raad van discipline, toen een eerdere klacht van klaagster tegen verweerster werd behandeld.

Ter toelichting op haar klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd:

2.2    Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de raad op 17 juni 2013 gesteld dat zij de deken ter wille is geweest door de verdediging van klaagster op zich te nemen en dat geen enkele andere advocaat bereid was dat te doen. Over deze vorm van laster beklaagt zij zich. In plaats van feitelijk en inhoudelijk te reageren op haar klacht, heeft verweerster op de persoon gespeeld. Haar goede naam is op ernstige wijze en onnodig geschaad en bovendien heeft verweerster gelogen.

2.3    Ook stelt verweerster 36 uur aan haar zaak te hebben besteed, terwijl er normaal slechts drie à vier uur staat voor de behandeling van de zaak waarvoor zij zich tot verweerster heeft gewend. Zij wenst te vernemen hoe de behandeling van haar zaak in drie à vier uur had kunnen plaatsvinden en waar de overige 32 uur aan zijn besteed. Ook door deze opmerking voelt zij zich aangevallen en wordt haar naam onnodig geschaad.

2.4    Het betreffen nieuwe klachten, die zij bij brief van 11 oktober 2013 heeft ingediend.

3    VERWEER

3.1    Door opnieuw een klacht in te dienen tracht klaagster appèl aan te tekenen tegen de beslissing van de raad van discipline van 2 september 2013 waarbij het door klaagster aangetekende verzet ongegrond is verklaard, terwijl het op grond van de Advocatenwet niet mogelijk is hoger beroep aan te tekenen tegen de beslissing. Daarom is de huidige klacht van klaagster niet-ontvankelijk.

3.2    Zij heeft haar korte betoog tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2013 besloten met de mededeling dat zij door de orde benaderd was met het verzoek de verdediging van klaagster over te nemen van haar vorige advocaat en dat zij dit heeft gedaan om de orde ter wille te zijn, maar dat zij zich een volgende keer wel tweemaal zal bedenken voordat zij een zaak op verzoek van de orde in behandeling neemt of dat dit gelet op haar ervaring met klaagster zelfs de eerste en laatste keer is dat zij bereid is op verzoek van de orde een zaak in behandeling te nemen. Zij vertelt hiermee geen onwaarheden en staat achter hetgeen zij geformuleerd heeft.

3.3    Zij ontkent dat zij gezegd heeft dat geen enkele advocaat bereid was klaagster bij te staan.

3.4    Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de raad niet genoemd van welk concreet strafbaar feit klaagster werd verdacht. Aldus heeft zij klaagster niet in een kwaad daglicht gesteld. Zij heeft juist niet op de persoon willen spelen.

3.5    Zij heeft gesteld dat er 36 uur zijn besteed aan de behandeling van de zaak van klaagster terwijl de behandeling van een zaak bij de politierechter normaliter slechts 3 à 4 uur vergt. Het door haar gestelde is niet in strijd met de waarheid en zij staat achter hetgeen zij gesteld heeft. Zij begrijpt niet hoe door haar feitelijke constatering de naam van klaagster zou kunnen worden geschaad.

3.6    Zij verzoekt de raad te bepalen dat klaagster misbruik maakt van het klachtrecht. Het reageren op de klachten van klaagster en het bijwonen van de mondelinge behandeling op 17 juni 2013 heeft haar veel tijd gekost.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    Het is de voorzitter ambtshalve bekend dat klaagster zich eerder beklaagd heeft over de wijze waarop verweerster haar zaak heeft behandeld en over de wijze waarop zij haar zaak heeft overgenomen van haar vorige advocaat en dat de voorzitter bij beslissing van 15 februari 2013 heeft geoordeeld dat die klacht  deels kennelijk ongegrond en deels van onvoldoende gewicht was.

4.3    Thans beklaagt klaagster zich er over dat verweerster lasterlijke uitlatingen aan haar adres heeft gedaan door tijdens de mondelinge behandeling van het verzet te stellen dat geen enkele andere advocaat bereid was klaagster terzijde te staan en zij 36 uur aan de zaak van klaagster heeft besteed, terwijl er drie à vier uur staat voor de behandeling van de zaak. Aldus klaagt klaagster niet over dezelfde gedragingen van verweerster. Ook kan de huidige klacht van klaagster niet worden opgevat als een appel tegen de beslissing waarbij het verzet van klaagster ongegrond is verklaard.

4.4    De voorzitter is voorts van oordeel dat het te ver voert om de klacht van klaagster niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van het recht om te klagen. Daarom is klaagster ontvankelijk in haar klacht.

4.5    Voor hetgeen is gezegd tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2013 acht de voorzitter het proces-verbaal bepalend. Blijkens het proces-verbaal heeft verweerster, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, het volgende gesteld: ‘Ik heb er wel van geleerd de deken niet meer ter wille te zijn wanneer wordt gevraagd een zaak op mij te nemen omdat er geen advocaat was die dat nog wilde.’ Aldus is het niet juist dat verweerster niet heeft gesteld dat er geen enkele advocaat bereid was klaagster bij te staan.

4.6    Vast staat dat verweerster op verzoek van de deken de behandeling van de zaak van klaagster op zich heeft genomen. Normaliter zijn rechtshulpzoekenden in staat zelf een advocaat te vinden, die bereid is hen bij te staan. Uit het feit dat de deken verweerster heeft verzocht de behandeling van de zaak van klaagster over te nemen heeft verweerster mogen afleiden dat klaagster daartoe kennelijk niet zelf in staat was en daarom heeft zij mogen aannemen en ook mogen stellen dat er geen advocaat was die haar nog wilde bijstaan. De opmerking van verweerster op dit punt dient, gezien de wijze waarop klaagster bij haar is gekomen, niet als lasterlijk te worden aangemerkt.

4.7    Klaagster heeft gesteld dat zij zich aangevallen voelt en dat haar naam onnodig is geschaad door de opmerking van verweerster dat 36 uur aan haar zaak is besteed daar waar drie à vier uur normaal is voor soortgelijke zaken. Klaagster heeft haar verwijt niet van een toelichting voorzien en ook overigens haar gevoelen niet inzichtelijk gemaakt. Omdat de voorzitter niet vermag in te zien waarom de naam van klaagster wordt geschaad doordat verweerster heeft meegedeeld dat er relatief veel uren aan haar zaak zijn besteed kan ook deze opmerking van verweerster niet worden aangemerkt als een lasterlijke uitlating.

4.8    Het hier voorgaande leidt tot het oordeel dat de klacht van klaagster kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De klacht van klaagster tegen verweerster is kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. A. Huber als griffier op 14 februari 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

en per gewone post aan:

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten