Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:320

Zaaknummer

14-092A

Inhoudsindicatie

Levensgezel van verweerder verstrekte hypothecaire lening aan klagers ter voldoening van declaraties verweerder. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar aan verweerder omdat moet worden aangenomen dat verweerder partijen bij elkaar heeft gebracht. Strijd met ratio Gedragsregel 28 lid 1. Vaste prijsafspraken en afspraak over succesfee niet in strijd met gedragsregels. Klachten over schending geheimhoudingsplicht en kwaliteit dienstverlening (deels) gegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 2 december 2014

in de zaak 14-092A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 8 april 2014 met kenmerk 4013-0004, door de raad ontvangen op 10 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 26, genoemd in de brief van de deken;

- de brief van 3 oktober 2014 van klagers aan de raad met als bijlage het vonnis van de Rechtbank Amsterdam d.d. 24 september 2014 gewezen tussen het kantoor van verweerder en klaagster sub 1.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster sub 1 is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die een vastgoedonderneming drijft. Klager sub 2 is enig bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster sub 1.

2.3 Klagers hebben verweerder in oktober 2010 verzocht hen bij te staan in een aantal civiele procedures tegen een voormalig zakenpartner. Bij brief van 14 oktober 2010 aan klagers heeft verweerder de opdracht bevestigd. Over de financiële voorwaarden voor de dienstverlening is daarin het volgende vermeld:

"Zoals je weet, hanteert mijn kantoor vaste projecttarieven. Dat betekent in de praktijk dat wij per zaak een vast bedrag overeenkomen waarvoor de gehele zaak door mijn kantoor zal worden behandeld. Omdat het vaak even kan duren voordat wij een zodanig beeld van een zaak hebben dat een daadwerkelijke offerte kan worden uitgebracht en een projecttarief kan worden overeengekomen, hanteren wij voor die eerste periode een uurtarief. De uit dien hoofde in rekening gebrachte bedragen zullen met het uiteindelijk overeengekomen projecttarief worden verrekend, zodat dubbeltellingen worden voorkomen. Indien wij onverhoopt geen overeenstemming bereiken over een projecttarief, zal ik mijn werkzaamheden in beginsel op basis van het overeengekomen uurtarief voortzetten.

Het door mij gehanteerde uurtarief bedraagt € 275,00 per uur.

(…)

Bij de inname nieuwe dossiers hanteert mijn kantoor een voorschotbeleid. Voor deze zaak zou ik een voorschot willen hanteren van € 5.000,00."

2.4 Voorts is vermeld dat maandelijks gedeclareerd zal worden. In de periode oktober 2010 tot maart 2011 heeft verweerder zeven declaraties met urenspecificaties op basis van zijn uurtarief aan klaagster sub 1 gestuurd. Deze declaraties ten bedrage van ongeveer EUR 80.000 zijn onbetaald gebleven. Verweerder heeft geen voorschotdeclaratie verstuurd of verrekend. Klagers hebben verweerder laten weten op dat moment niet in staat te zijn tot betaling omdat zij bezig waren met een herfinanciering van de onderneming.

2.5 De levenspartner van verweerder ("A") heeft zich medio maart 2011 bereid verklaard een geldlening aan klagers te verstrekken tegen hypothecaire zekerheid teneinde klagers in staat te stellen verweerder te betalen. De akte van hypotheek is op 21 maart 2011 gepasseerd en ingeschreven in het kadaster.

2.6 Bij notariële akte van geldlening van 28 maart 2011 zijn A en klagers overeengekomen dat A een bedrag van EUR 100.000 aan klagers ter beschikking zal stellen ten titel van geldlening. Over de hoofdsom, die op 1 april 2012 moet worden afgelost, is een rente verschuldigd van 8,4%.

2.7 Op 21 maart 2011 is de hypotheekakte gepasseerd, waarbij tot zekerheid van de voldoening van de geldlening een recht van tweede hypotheek is gevestigd op twee appartementsrechten van klager sub 2.

2.8 In maart 2011 hebben verweerder en klagers een nieuwe afspraak gemaakt met betrekking tot de door het kantoor van verweerder ten behoeve van klagers te verrichten werkzaamheden. In de opdrachtbevestiging van verweerder aan klagers d.d. 28 maart 2011 is vermeld:

"Uitgangspunt daarbij is dat mijn kantoor de juridische werkzaamheden voor jou (sic) bedrijven zal gaan managen en alle daaruit vloeiende werkzaamheden zal gaan verrichten voor het gehele kalenderjaar 2011."

2.9 Hierna volgt een opsomming van de op dat moment lopende rechtszaken. Voorts staat in de opdrachtbevestiging:

"Afspraak is daarnaast dat onze bemoeienissen zich mede zullen uitstrekken tot alle andere voorkomende juridische zaken die zich in 2011 voordoen.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal ik de regie voeren. Ik zal dus steeds primair aanspreekpunt blijven en in samenwerking met jou de lijnen uitzetten. Daarnaast zal ik daar waar mogelijk ook alle in deze zaken te houden zittingen bijwonen en daarbij het woord voeren cq. pleiten. Daarnaast zal ik voor de te voeren procedures [naam medewerker] inzetten als medewerker en [naam stagiaire] als advocaat-stagiaire. (…)

Op basis van een inschatting van het aantal te besteden uren over geheel 2011 zijn wij een vaste prijs overeengekomen voor al onze werkzaamheden over het hele kalenderjaar 2011, zoals hierboven beschreven van 200.000 euro. Daarboven zullen wij je de kosten doorbelasten die wij in de uitvoering van onze werkzaamheden zullen moeten maken, zoals bijvoorbeeld deurwaarderskosten, griffierechten (…)

De vaste prijs zal in twee gelijke voorschottermijnen van 100.000 euro door ons aan jou (sic) ondernemingen worden gefactureerd en door jou en jou (sic) ondernemingen binnen de betalingstermijn worden betaald, te weten op 1 april en 1 juli 2011. Ten aanzien van de tweede termijn kwamen wij met elkaar overeen dat wij in de tweede helft van de maand juni 2011 met elkaar om de tafel zullen gaan zitten om aan de hand van de ontwikkelingen in de zaken die thans spelen te bezien of betaling per 1 juli 2011 van de tweede termijn mogelijk is. Uitgangspunt daarbij zal zijn dat de in de diverse zaken geïncasseerde gelden als eerste zullen worden aangewend om de overeengekomen vaste prijs te voldoen. De tot op heden over 2010 en 2011 aan jou (sic) ondernemingen gefactureerde bedragen zullen integraal worden gecrediteerd.

Daarnaast zijn wij overeen gekomen dat aan mijn kantoor een succesfee zal worden betaald, indien en voor zover wij in de zaken die wij in behandeling hebben succes wordt bereikt dat er toe leidt dat bedragen aan jou respectievelijk aan jou (sic) ondernemingen zijn (terug)betaald. Dit betreft met name [volgt een opsomming van zaken]. De succesfee zal er uit bestaan dat indien er succes wordt gerealiseerd dat leidt tot betalingen aan jou (sic) ondernemingen of aan jou in privé, een aanvullende fee door jou aan mijn kantoor zal worden betaald. Wij zijn overeengekomen dat wij in december 2011 met elkaar om de tafel zullen gaan zitten om in redelijkheid de hoogte van de alsdan eventueel verschuldigde succesfee vast te stellen."

2.10 Het door klagers per 1 april 2011 aan verweerder verschuldigde bedrag van EUR 100.000 hebben klagers aan verweerder voldaan met de van A verkregen lening. De hierover verschuldigde BTW van EUR 19.000 heeft verweerder achteraf in zijn Totaaloverzicht openstaande kosten opgenomen.

2.11 Voor gemaakte kosten heeft verweerder in de periode tot en met 1 januari 2012 een bedrag van EUR 33.927,95 gedeclareerd. Op 1 januari 2012 heeft verweerder voorts de tweede termijn van EUR 100.000 exclusief BTW gedeclareerd. Op deze declaratie is tevens EUR 19.000 BTW in rekening gebracht.

2.12 Op 31 januari 2012 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klagers beëindigd. Bij brief van 24 februari 2012 heeft verweerder de deken toestemming gevraagd om ten laste van klagers conservatoir derdenbeslag te leggen onder huurders van klagers voor openstaande kosten van EUR 50.000. Op 2 maart 2012 is vervolgens ten laste van klaagster sub 1 conservatoir beslag gelegd op aandelen in twee dochtervennootschappen. In maart 2012 heeft verweerder in kort geding betaling van klaagster sub 1 betaling van ruim EUR 42.000 in hoofdsom gevorderd, zijnde een nog onbetaald deel van de BTW op de eerste factuur van EUR 100.000 alsmede een bedrag van ruim EUR 33.000 aan verschotten). Deze vordering is ten dele toegewezen.

2.13 In verband met de openstaande declaraties heeft verweerder zich op zijn retentierecht beroepen ter zake de afgifte van dossiers aan de opvolgend advocaat van klagers. De opvolgend advocaat heeft op diens verzoek voor lopende procedures stukken van verweerder ontvangen. In een brief van 23 april 2012 heeft de deken verweerder bericht er begrip voor te hebben dat hij zich op zijn retentierecht beroept, wanneer er in redelijkheid geen twijfel bestaat dat klagers aan hem nog een betaling verschuldigd zijn.

2.14 Bij e-mail van 29 maart 2012 heeft A klager sub 2 verzocht om terugbetaling van de lening per 1 april 2012:

"Voor uitstel afbetaling lening, danwel de eventuele koop van onroerend goed zijn mijn voorwaarden dat alle overeengekomen kosten met [het kantoor van verweerder] direct betaald gaan worden en dat ook het tweede deel van de overeengekomen honorering hieruit aan [het kantoor van verweerder] betaald gaat worden."

2.15 Klagers hebben de lening inmiddels aan A terugbetaald. Op 23 mei 2012 heeft verweerder het faillissement van klaagster sub 1 aangevraagd.

2.16 Verweerder heeft voorts in een bodemprocedure van klaagster sub 1 voldoening van openstaande facturen gevorderd, waaronder de tweede termijn van EUR 100.000 en een succesfee van EUR 180.000. Klaagster sub 1 heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat verweerder tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht.

2.17 Bij brief van 30 augustus 2012 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.18 Zowel de civiele procedure, als het onderzoek door de deken is als gevolg van een poging tot mediation enige tijd opgeschort geweest.

2.19 De Rechtbank Amsterdam heeft op 24 september 2014 een tussenvonnis gewezen in de bodemprocedure tussen verweerder en klaagster sub 1. De rechtbank heeft onder meer beslist dat verweerder geen aanspraak heeft op een succesfee nu vóór het neerleggen van de werkzaamheden door verweerder geen sprake is geweest van betaling van enig bedrag aan klagers in verband met de door verweerder behandelde zaken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) met klagers afspraken heeft gemaakt over zijn honorarium over het jaar 2011 voor de behandeling van alle zaken van klagers, die in strijd zijn met de Gedragsregels, omdat betaling van de helft van de vaste prijsafspraak tussen partijen diende te geschieden uit opbrengsten van gevoerde rechtszaken en voorts een succesfee is overeengekomen;

b) klagers een onrealistische opgave heeft gedaan van de aan de zaken van klagers bestede uren en klagers niet in staat zijn gesteld het aantal bestede uren te controleren, omdat een urenopgave pas is verstrekt na beëindiging van de tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht;

c) zijn levensgezel aan klagers een lening van EUR 100.000 tegen hypothecaire zekerheid heeft laten verstrekken en tegen een (te) hoog rentepercentage, welke lening is verstrekt om klagers in staat te stellen aan verweerder het eerste deel van het tussen partijen afgesproken honorarium over 2011 te betalen;

d) ter zekerheid van de betaling van het onbetaalde deel van het tussen partijen afgesproken verschuldigde honorarium conservatoir beslag heeft (doen) leggen ten laste van klagers, waarbij klagers betwijfelen of verweerder daarover het voorgeschreven voorafgaande overleg met de deken heeft gevoerd, en verweerder voorts het faillissement van klaagster sub 1 heeft aangevraagd. Klagers achten dit handelen aanvallend en conflictzoekend.

e) zijn werkzaamheden voor klagers op onzorgvuldige wijze heeft neergelegd en heeft geweigerd dossiers over te dragen aan een opvolgend advocaat, dan wel deze dossiers op het allerlaatste moment aan de opvolgend advocaat heeft overgedragen als drukmiddel, met schade voor klagers tot gevolg, terwijl voornoemd drukmiddel niet nodig was omdat verweerder zekerheid voor de betaling van zijn vordering had uit hoofde van het conservatoir beslag;

f) na beëindiging van zijn werkzaamheden voor klagers contact heeft opgenomen met de Belastingdienst over de BTW-teruggave aan klagers en vertrouwelijke gegevens heeft verkregen over klagers, zodat geen andere conclusie resteert dan dat verweerder zich heeft voorgedaan als advocaat van klagers, terwijl hij dat niet meer was;

g) zijn nieuwe kantoor in 2010 is gestart zonder degelijke financiële basis, waarmee verweerder klagers heeft geconfronteerd en welke omstandigheid een hoofdoorzaak vormt voor de latere breuk tussen klagers en verweerder;

h) een aantal zaken van klagers niet zorgvuldig heeft behandeld en klagers voorts van de onzorgvuldige behandeling niet op de hoogte heeft gesteld, daarmee zijn taak als advocaat niet naar behoren vervullend, waarbij het gaat om:

1 een zaak waarin verweerder de termijnen niet heeft bewaakt, hetgeen geleid heeft tot een verstekvonnis;

2 een complexe arbeidszaak, waarin een advocaat-stagiaire met beperkte kennis van het arbeidsrecht, ter zitting is opgetreden, terwijl in de overeenkomst van opdracht was overeengekomen dat verweerder alle zittingen zou doen;

3 een zaak, waarin er namens klager sub 2 wel advocaat is gesteld, maar vervolgens geen verweer is gevoerd, waardoor akte niet-dienen is verleend en alle vorderingen jegens klager sub 2 bij vonnis zijn toegewezen en als direct uitvloeisel daarvan op alle huur en panden van klager sub 2 executoriaal beslag is gelegd;

4 een zaak, waarin - hoewel was toegezegd dat deze snel in gang zou worden gezet - eerst eind 2011 een (concept)dagvaarding is opgesteld, zodat deze zaak niet in 2011 en niet binnen het bereik van de overeenkomst van opdracht aanhangig is gemaakt.

5 een zaak, waarin zonder overleg met klagers en op onjuiste leugenachtige gronden de zittingsdatum is gewijzigd. De behandeling is hierdoor verlaat. Verweerder heeft klagers hierover in strijd met de waarheid geïnformeerd.

i) vertrouwelijke informatie over klagers, waaronder financiële informatie, heeft gedeeld met zijn levensgezel, daarmee in strijd handelend met zijn geheimhoudingsplicht jegens klagers, zijn cliënten.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Artikel 2 lid 2 van de Verordening op de praktijkuitoefening bepaalt (en bepaalde ook reeds in 2011) dat de advocaat niet mag overeenkomen, dat het honorarium een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken gevolg, behoudens wanneer dit geschiedt met inachtneming van een binnen de advocatuur gebruikelijk en aanvaard incassotarief. Dit voorschrift is ook neergelegd in Gedragsregel 25 lid 3. Volgens klager is in de brief van verweerder van 28 maart 20111 (zie 2.8 en 2.9) vastgelegd dat de vaste fee EUR 100.000 zou bedragen, dat nog eens EUR 100.000 zou moeten worden voldaan uit de opbrengst van de met succes gevoerde procedures en dat bovendien bij succes een nader overeen te komen succesfee verschuldigd is, die verweerder eenzijdig (en wat klager betreft ook ten onrechte) op EUR 180.000 heeft vastgesteld. Van een redelijk basistarief kan – mede gelet op het grote aantal uren dat verweerder naar eigen zeggen aan de zaak heeft besteed – onder deze omstandigheden niet meer worden gesproken volgens klager. Daarom is er volgens klager sprake van strijd met het in 4.1 genoemde voorschrift. Verweerder heeft gesteld dat van strijd met dit voorschrift geen sprake is; dat de tweede termijn van EUR 100.000 ook tot de vaste fee behoort en dat bovendien geen enkel onderdeel van de beloning bestaat uit een evenredig deel van de opbrengst van wijn werkzaamheden. Afgesproken is volgens verweerder dat de vaste beloning plus de succesfee in ieder geval niet meer zal bedragen dan het honorarium van verweerder, berekend op basis van gewerkte uren maal eerder overeengekomen uurtarief.

4.2 De raad is van oordeel dat partijen in de opdrachtbevestiging van 28 maart 2011 overeen zijn gekomen dat klagers een vast salaris van EUR 200.000 aan verweerder dienden te betalen in twee termijnen van EUR 100.000, verschuldigd op 1 april 2011 respectievelijk 1 juli 2011. Dat betaling van de helft van het totaalbedrag afhankelijk is gesteld van behaald succes in door verweerder voor klagers gevoerde procedures, is niet in de opdrachtbevestiging te lezen. Wel is de mogelijkheid opengelaten dat, afhankelijk van de ontwikkelingen in de behandelde zaken, betaling van de tweede termijn niet per 1 juli 2011 plaatsvindt maar later. Verweerder heeft dus in ieder geval recht op een basishonorarium van EUR 200.000. Partijen verschillen van mening over de vraag hoe de succesfee die daarenboven nog moet worden betaald bij succes vastgesteld moet worden. Geen van partijen stelt zich echter op het standpunt dat – ingeval van succes – de succesfee een evenredig deel van de opbrengst bedraagt, zodat reeds daarom geen strijd met artikel 2 lid 2 van genoemde verordening bestaat.

4.3 Dat de gemaakte prijsafspraak anderszins ontoelaatbaar zou zijn, is gesteld noch gebleken.

4.4 Verweerder valt ter zake deze financiële afspraken dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij klager pas na beëindiging van de opdrachtovereenkomst een overzicht van de uren heeft verstrekt, die hij aan de zaken van klagers heeft besteed. Verweerder heeft, onder verwijzing naar een schriftelijke verklaring van een toenmalig kantoorgenoot, aangevoerd dat hij klagers in november 2011 reeds een overzicht van de tot dan toe bestede uren ter beschikking heeft gesteld. Verder heeft hij gemotiveerd – en onbetwist – gesteld dat hij tot maart 2011 gedetailleerde urenspecificaties, behorend bij de declaraties op uurbasis, aan klagers heeft gestuurd.

4.6 De stelling van klagers dat zij van verweerder pas na beëindiging van de opdracht een urenspecificatie hebben gekregen, is in het licht van dit verweer niet aannemelijk geworden. Dat verweerder klagers tussen maart 2011 en november 2011 nog had moeten informeren over bestede uren, kan niet worden aangenomen nu niet is gesteld of gebleken dat klagers na maart 2011 en vóór de beëindiging van de opdracht nog om een urenspecificatie hebben gevraagd, terwijl – zonder een nadere toelichting, die ontbreekt – ook niet valt in te zien dat verweerder die na het maken van de nieuwe prijsafspraak nog uit eigen beweging had moeten verstrekken. Er gold immers een vaste prijs die slechts in geval van succes met een succesfee zou worden verhoogd.

4.7 De stelling van klagers dat de verstrekte specificaties onrealistisch dan wel onjuist zijn, is door klagers niet in de vereiste concrete zin toegelicht, zodat de raad daaraan voorbij moet gaan.

4.8 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.9 De raad overweegt dat het de advocaat niet geoorloofd is voor de betaling van zijn declaratie andere zekerheid te aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan slechts na overleg met de deken (Gedragsregel 28 lid 1). Deze regel strekt er toe de cliënt te beschermen tegen een te grote afhankelijkheid van zijn advocaat.

4.10 Verweerder heeft zelf geen hypothecaire zekerheid aanvaard voor de betaling van zijn declaratie en heeft derhalve niet in strijd met de letter van genoemde gedragsregel gehandeld. De raad is echter van oordeel dat verweerder in strijd met de ratio van genoemde regel en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad overweegt daartoe het volgende.

4.11 Toen de levensgezel van verweerder zich bereid verklaarde geld te lenen aan klagers, had verweerder reeds een bedrag van ongeveer EUR 80.000 aan klagers gedeclareerd, maar nog geen enkele betaling ontvangen, terwijl klagers verweerder te kennen hadden gegeven vooralsnog niet tot betaling in staat te zijn en verweerder nog veel werk voor klagers kon verrichten. Als verweerder zelf zekerheid voor zijn openstaande vordering had bedongen, was hij gebonden geweest aan de beperkingen van Gedragsregel 28. Verweerder heeft die beperkingen kennelijk willen omzeilen door zijn levensgezel een door zekerheid gedekte lening aan klagers te laten verstrekken. De raad acht hierbij van belang dat – naar verweerder ter zitting desgevraagd heeft erkend – verweerders levensgezel klagers in het geheel niet kende toen het idee van een door haar te verstrekken geldlening ontstond en zij slechts geld aan klagers heeft geleend teneinde hen in staat te stellen verweerder te betalen. Het effect van de transactie is per saldo geweest dat een ongezekerde vordering van verweerder op klagers, waarvoor verweerder slechts onder zekere beperkingen zekerheid voor mocht bedingen, werd vervangen door een gezekerde vordering van de levensgezel van verweerder. Daarbij werd en passant ook nog een rentepercentage van 8,4% bedongen terwijl verweerder blijkens zijn algemene voorwaarden slechts aanspraak kon maken op de (lagere) wettelijke rente.

4.12 Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat hij in het geheel niet bij de totstandkoming van de lening betrokken is geweest, maar dit acht de raad onaannemelijk. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting niet heeft kunnen uitleggen hoe de informatie betreffende de liquiditeitsproblemen van klagers bij zijn levensgezel terecht is gekomen. Verder is ook niet gesteld of gebleken dat de levensgezel wel vaker aanzienlijke bedragen uitleent op deze wijze, laat staan dat zij actief op zoek is naar partijen aan wie zij geld kan uitlenen. De raad stelt verder vast dat het bedrag dat de levensgezel aan klagers heeft uitgeleend precies overeenstemde met de eerste termijn die klagers op grond van de opdrachtbevestiging van 28 maart 2011 aan verweerder moesten voldoen. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat verweerder partijen bij elkaar heeft gebracht en dat hij, zo hij de transactie al niet geïnitieerd heeft, er toch in ieder geval willens en wetens en tot eigen voordeel mee heeft ingestemd dat zijn ongezekerde vordering zou worden vervangen door de gezekerde vordering van zijn levensgezel. De raad acht dit in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

4.13 Klagers zijn hierdoor sterk van verweerder afhankelijk geworden, hetgeen geïllustreerd wordt door de e-mail van 29 maart 2012 van de levensgezel van verweerder. Uitstel van afbetaling van de lening wordt daarin afhankelijk gesteld van de betaling door klagers van de tweede termijn van het honorarium van verweerder.

4.14 Verweerder heeft in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.15 In klachtonderdeel d) betwijfelen klagers allereerst of verweerder voorafgaand aan het leggen van de conservatoire beslagen op aandelen wel overleg met de deken heeft gevoerd. Op grond van Gedragsregel 27 lid 7 dient een advocaat overleg te plegen met de deken, alvorens hij conservatoire maatregelen treft ter zake van nog niet in rechte vastgestelde vorderingen van hem op zijn cliënt.

4.16 Vaststaat dat verweerder bij brief van 24 februari 2012 aan de deken toestemming heeft gevraagd voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder huurders van klagers. Verweerder heeft voorts een brief van 29 februari 2012 aan de deken overgelegd, waarin hij de deken vraagt om bemiddeling bij een regeling met klagers. In deze brief staat ook dat er twee beslagen zijn gelegd ten laste van klagers. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat zijn kantoorgenoot meermaals telefonisch contact heeft gehad met de deken over gewenste conservatoire maatregelen en het aanvragen van het faillissement van klaagster sub 1.

4.17 Gelet op genoemde brieven en het overige verweer van verweerder is de door klagers geuite twijfel of verweerder met de deken overleg heeft gevoerd over de beslaglegging ongegrond.

4.18 Klagers hebben in dit verband nog gesteld dat verweerder uitsluitend toestemming heeft gevraagd voor het leggen van beslag onder huurders van klagers en niet voor het leggen van beslag op aandelen. De raad is echter van oordeel dat de juistheid van deze stelling in het midden kan blijven nu niet valt in te zien dat de keuze van verweerder om, bij nader inzien, niet onder de huurders van klaagster sub 2 beslag te leggen maar in plaats daarvan op aandelen van klaagster sub 2 voor verweerder aanleiding had moeten vormen om het overleg te hervatten.

4.19 Aangezien het de raad niet bekend is welke waarde de beslagen aandelen vertegenwoordigen, kan de raad niet vaststellen dat de faillissementsaanvraag disproportioneel was. Het enkele feit dat verweerder het faillissement van klaagster sub 1 heeft aangevraagd levert nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Ook overigens biedt het klachtdossier de raad geen aanknopingspunten om te oordelen dat verweerder door de beslagleggingen en de faillissementsaanvraag onnodig aanvallend en conflictzoekend te werk is gegaan, zoals klagers menen.

4.20 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.21 Klachtonderdeel e) ziet op de wijze waarop verweerder gebruik heeft gemaakt en nog steeds maakt van het recht om de dossiers onder zich te houden totdat zijn declaraties zijn voldaan. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel dient voorop te worden gesteld dat Gedragsregel 27 lid 4 bepaalt dat de advocaat behoedzaam gebruik dient te maken van het hem toekomende retentierecht. Bovendien is hij, indien zijn declaratie niet is voldaan en hij zich beroept op zijn retentierecht, niettemin verplicht om het dossier af te geven aan de opvolgend advocaat op verzoek van zijn cliënt onder door de deken te stellen voorwaarden (vergelijk ook Gedragsregel 22 lid 2).

4.22 De raad stelt op grond van het klachtdossier vast dat verweerder zich in overleg met de deken op zijn retentierecht heeft beroepen. Met de deken is de raad van oordeel dat dit beroep gerechtvaardigd is, zolang de declaraties van verweerder niet zijn voldaan.

4.23 Vaststaat dat klagers geen zekerheid hebben gesteld voor de voldoening van de openstaande declaraties. Naar de raad begrijpt, staat de tweede termijn van EUR 100.000,- exclusief BTW in ieder geval nog geheel open. Dat de gelegde conservatoire beslagen voldoende zekerheid bieden voor de vordering van verweerder, zoals klager zonder toelichting stelt, kan de raad niet vaststellen. Het is de raad immers niet bekend wat de waarde is van de aandelen, waarop verweerder conservatoir beslag heeft gelegd. Klagers hebben evenmin het gedeclareerde bedrag in depot gegeven bij de deken totdat in het civiele geschil met verweerder is beslist. De omstandigheid dat klagers hiertoe financieel wellicht niet in staat zijn, betekent niet dat verweerder zich niet op zijn retentierecht zou mogen beroepen.

4.24 Het ligt voorts op de weg van de opvolgend advocaat van klagers om de deken te verzoeken voorwaarden te stellen aan afgifte van de dossiers. Niet is gebleken, dat dit is gebeurd.

4.25 Bij deze stand van zaken valt verweerder ter zake de uitoefening van zijn retentierecht tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Daarbij weegt de raad mee dat verweerder bij beëindiging van zijn werkzaamheden voor klagers de dossiers, waarvan de behandeling geen uitstel duldde, heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat. Voorts heeft verweerder, zoals onvoldoende is weersproken, de opvolgend advocaat nadien telkens op diens verzoek de stukken verstrekt die hij nodig had voor de behandeling van de zaken van klagers. Tot slot is niet gesteld of gebleken dat verweerder moest begrijpen dat klagers schade zouden lijden als gevolg van zijn beroep op het retentierecht.

4.26 Gelet op het voorgaande is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.27 Verweerder heeft erkend dat hij na het neerleggen van zijn werkzaamheden voor klagers contact heeft opgenomen met de Belastingdienst, maar heeft betwist dat hij dit in zijn hoedanigheid van advocaat heeft gedaan. Verweerder heeft aangevoerd dat hij slechts geïnformeerd heeft naar de wijze waarop hij beslag zou kunnen leggen op een recht op btw-teruggave van klagers. Verweerder is, naar eigen zeggen, door een medewerker van de Belastingdienst teruggebeld met de mededeling dat beslaglegging geen zin had omdat er geen openstaande betalingsverplichting van de Belastingdienst aan klagers bestond.

4.28 Tegenover dit verweer heeft klager geen concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de raad kan vaststellen dat verweerder vertrouwelijke informatie van de Belastingdienst heeft verkregen door zich voor te doen als advocaat van klagers. Het is echter wel aan klager om de stellingen waarop hij zijn klacht baseert aannemelijk te maken. Het klachtonderdeel is om die reden ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.29 Bij klachtonderdeel g) hebben klagers niet het vereiste rechtstreekse eigen belang. Klagers kunnen zich beklagen over de wijze waarop verweerder zich in financiële aangelegenheden jegens hen heeft opgesteld, en doen dat overigens in verschillende klachtonderdelen ook. Bij de klacht dat verweerder zijn nieuwe kantoor in 2010 is gestart zonder degelijke financiële basis hebben zij echter niet het vereiste belang. In dit klachtonderdeel zijn klagers niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel h

4.30 Dit klachtonderdeel valt in vijf onderwerpen uiteen, die de raad hierna achtereenvolgens zal bespreken.

1 Niet bewaken termijnen met verstekvonnis tot gevolg

4.31 Verweerder heeft erkend dat hij de dagvaarding in de betreffende zaak tijdig heeft ontvangen van klagers, maar heeft gesteld dat hij van klagers geen concrete opdracht heeft gekregen om de termijnen te bewaken. Dit verweer gaat niet op. Gezien de zeer algemene formulering van de door verweerder voor klagers te verrichten werkzaamheden, zoals hiervoor geciteerd in 2.8, mocht van verweerder verwacht worden dat hij zich op tijd als advocaat zou stellen in de procedure althans dat hij met klagers zou bespreken of en welke actie hij in deze zaak diende te ondernemen. Door dit na te laten heeft verweerder niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

2 Complexe arbeidszaak laten behandelen door advocaat-stagiaire

4.32 Klagers' stelling dat is overeengekomen dat verweerder persoonlijk alle zittingen zou doen vindt geen steun in de opdrachtbevestigingen. Verwezen wordt met name naar het in 2.8 aangehaalde citaat uit de opdrachtbevestiging van 28 maart 2011 (waar onder meer uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de inzet van de bewuste stagiaire). Klagers waren voorts, zo is ter zitting gebleken, op de hoogte van het feit dat een advocaat-stagiaire de zaak behandelde, hebben de zaak ook met haar voorbesproken en wisten ook – zo hebben zij ter zitting erkend – dat zij in ieder geval naar de zitting zou gaan. Klagers hebben tegen deze gang van zaken niet geprotesteerd en evenmin is gesteld of gebleken dat vanuit het kantoor van verweerder is toegezegd of gesuggereerd dat verweerder naast de stagiaire naar de zitting zou komen. Dit verwijt is derhalve ongegrond.

3 Akte niet-dienen verleend waardoor ongunstig vonnis met tenuitvoerlegging

4.33 Vast is komen te staan dat aan klager sub 2, bijgestaan door verweerder, op 27 april 2011 akte niet-dienen is verleend en dat de wederpartij vervolgens in 2011 een voor klager sub 2 ongunstig vonnis heeft verkregen en op grond daarvan executoriale beslagen ten laste van klager sub 2 heeft gelegd. Verweerder heeft aangevoerd dat het vragen van vonnis niet een ontwikkeling was waarmee hij rekening had behoren te houden, nu de wederpartij als gevolg van een overdracht van aandelen door de wederpartij aan een vennootschap van klager sub 2 geen materieel belang meer had bij deze procedure. De raad verwerpt dit verweer. Klagers mochten van verweerder verwachten dat hij na de genoemde wijziging van omstandigheden de noodzakelijke maatregelen zou treffen om te zorgen dat de procedure definitief zou worden doorgehaald althans niet tot een veroordelend vonnis zou leiden. Verweerder heeft dit verzuimd met als gevolg dat er jegens klagers een ongunstig vonnis is gewezen, dat bovendien ten uitvoer is gelegd. Naar de raad heeft begrepen, is de procedure na de wijziging van omstandigheden naar de parkeerrol verwezen. Dat verweerder overvallen was – zoals hij stelt – door het feit dat de zaak door de wederpartij van de parkeerrol was afgehaald, vermag de raad niet in te zien, aangezien van alle rolverrichtingen afschrift aan de beide partijen moet worden gestuurd en de rolhandelingen overigens ook uit het roljournaal kenbaar zijn. Dat de wederpartij de zaak van de parkeerrol had gehaald om door te procederen moet voor verweerder dus kenbaar zijn geweest. Verweerder heeft dus niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Daaraan doet niet af dat het materiële belang van de wederpartij bij de procedure was komen te vervallen. Verweerder heeft derhalve in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

4 Onvoldoende voortvarend procederen in een zaak

4.34 Klachtonderdeel h) sub 4 ziet op het niet voortvarend opstellen van een dagvaarding in een bodemprocedure. Vast is komen te staan dat de dagvaarding is uitgebracht op 14 oktober 2011. Verder is vast komen te staan dat er in de eerste helft van 2011 nog een kortgedingprocedure over dezelfde kwestie tussen dezelfde partijen liep. Daarin is op 28 juni 2011 vonnis gewezen. Verweerder heeft aangevoerd dat, toen hij die kortgedingprocedure overnam van zijn voorganger, de memorie van grieven reeds was genomen en dat hij met klagers heeft afgesproken het arrest af te wachten. Eerst daarna zou verweerder de bodemprocedure aanhangig maken. Klagers hebben niet betwist dat dit was afgesproken. Zij mochten er dus niet van uitgaan dat verweerder de bodemprocedure reeds aan het begin van het jaar 2011 aanhangig zou maken, noch dat de procedure datzelfde jaar zou worden afgerond.

4.35 Het moge zo zijn dat verweerder als gevolg van de gemaakte afspraak over uitstel van de bodemprocedure een deel van die werkzaamheden eerst in 2012 zou verrichten, zodat zij niet onder de vaste prijsafspraak voor 2011 zouden vallen; daarvoor kan aan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu klagers ermee hebben ingestemd dat eerst de uitkomst van de bodemprocedure zou worden afgewacht. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5 Wijziging zittingsdatum op onjuiste en leugenachtige gronden

4.36 Volgens klagers heeft verweerder zonder overleg en op onjuiste gronden de datum voor een comparitie gewijzigd in een datum begin 2012. Verweerder heeft onder verwijzing naar een comparitievonnis van de rechtbank van 23 november 2011 aangevoerd dat de rechtbank de zittingsdatum heeft bepaald op de bewuste datum begin 2012. Klagers hebben hier niets tegenin gebracht. De raad oordeelt dan ook dat het verwijt aan verweerder feitelijke grondslag mist en mitsdien ongegrond is.

Ad klachtonderdeel i

4.37 Gedragsregel 6 leden 1 en 2 bepalen dat de advocaat verplicht is tot geheimhouding; hij dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Indien een juiste uitvoering van de hem opgedragen taak naar zijn oordeel een gebruik maken van zijn verkregen kennis naar buiten eist, staat dat de advocaat vrij, voor zover de cliënt daartegen geen bezwaar heeft en voor zover dit in overeenstemming is met een goede beroepsuitoefening.

4.38 Vaststaat dat de levensgezel van verweerder een hypothecaire lening heeft verstrekt aan klaagster sub 1 ter voldoening van de vordering die verweerder op klagers had. Op vragen van de raad ter zitting over de wijze waarop de levensgezel van verweerder op de hoogte is geraakt van de betalingsproblemen van klagers en hoe de levensgezel van verweerder in contact is gekomen met klagers heeft verweerder geen duidelijk antwoord kunnen geven. Verweerder heeft slechts geantwoord dat hij dit niet meer kan reproduceren.

4.39 Gevoegd bij de gang van zaken rond het tot stand komen van de lening, zoals hiervoor in 4.11 en 4.12 overwogen, is naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk dat verweerder vertrouwelijke financiële informatie over klagers heeft gedeeld met zijn levensgezel. Gesteld noch gebleken is dat verweerder hiervoor toestemming heeft gevraagd aan klagers. Dit klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

4.40 Dat verweerder naast bovengenoemde informatie ook andere vertrouwelijke informatie aan zijn levensgezel heeft prijsgegeven, heeft de raad op basis van het klachtdossier niet kunnen vaststellen.

MAATREGEL

De raad overweegt dat de onafhankelijkheid van de advocaat een belangrijke kernwaarde van de advocatuur is en dat financiële aangelegenheden door de advocaat met de grootst mogelijke zorgvuldigheid dienen te worden benaderd. Verweerder heeft deze zorgvuldigheid onvoldoende betracht. Verweerder heeft voorts zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Gevoegd bij de vastgestelde tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening aan klagers acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdeel g);

- verklaart de klachtonderdelen c), h) sub 1 en sub 3 en i), wat betreft het deel over de financiële informatie, gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.J. Karskens, G. Kaaij en A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 december 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2014 verzonden.