Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:371

Zaaknummer

14-126

Inhoudsindicatie

Verwijt van onzorgvuldige en onvoldoende belangenbehartiging. Ongegrond. Niet aannemelijk dat verweerster onvoldoende voor klager is opgekomen.

Uitspraak

Beslissing van 17 november 2014

in de zaak 14-126

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 31 juli 2014 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 1 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 september 2014 in aanwezigheid van de moeder van klager, […], en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen

-    de brief van klager d.d. 15 augustus 2014 aan de deken waarin hij reageert op de aanbiedingsbrief

-    de brief van verweerster d.d. 12 september 2014 met bijlagen aan de raad bij wijze van nader verweer

-    de brief van klager d.d. 21 september 2014 met bijlagen aan de raad.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft zich op 17 juli 2013 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een geschil met de HBO opleiding [A], hierna te noemen ‘de school’. Klager is daar in september 2011 begonnen met de studie [B]. Omdat klager een beelddenker is en te lijden heeft onder een angststoornis welke zich met name voordoet bij het maken van schriftelijke toetsen en tentamens heeft hij zich destijds ingeschreven als een student met een beperking. In verband met deze functiebeperkingen had klager voorheen altijd thuisonderwijs gehad.

2.3    In de Onderwijs- en Examenregeling van de school 2012/2013 staat dat op verzoek van een student met een functiebeperking de hogeschool maatregelen treft, voor zover die in redelijkheid kunnen worden gevergd, die de student in staat stellen om toetsen af te leggen op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van de student. In de regeling zijn als voorzieningen genoemd o.a. het bieden van extra tijd bij toetsen, het toestaan van hulpmiddelen bij toetsen en het afleggen van toetsen in een aparte ruimte. De behoeften van klager gingen onder meer uit naar het mondeling in plaats van schriftelijk afleggen van een toets bij een docent/examinator waar hij tevoren mee zou hebben kunnen kennis maken, zo begrijpt de raad uit het dossier.

2.4    Gaandeweg de opleiding is er voor klager geregeld onduidelijkheid geweest over de voor de onderscheiden tentamens te treffen voorzieningen. Bij aanvang van de opleiding zijn daarover kennelijk geen heldere algemeen geldende afspraken gemaakt. Aan het begin van het schooljaar 2012-2013 zijn tussen de school, klager, zijn moeder en de onderwijsinspecteur een aantal nadere afspraken gemaakt. De opleiding aan de school werd beëindigd, klager bleef wel als student ingeschreven maar zou feitelijk onderwijs volgen aan de Open Universiteit. Die opleiding zou door de school worden bekostigd vanuit de rijksgelden die voor klager beschikbaar waren gesteld, klager kreeg een coach toegewezen met wie hij tenminste één keer per maand overleg over de voortgang van zijn studie, eventuele belemmeringen en stagemogelijkheden zou hebben

2.5    Bij brief d.d. 28 juni 2013 heeft de secretaris van de examencommissie [B] aan klager een negatief bindend studieadvies uitgebracht, omdat hij op dat moment slechts 2 van de benodigde 60 credits had behaald. De examencommissie constateerde daarbij dat er in zijn geval geen afspraken voor een individueel studieprogramma waren vastgelegd en dat vooralsnog niet was gebleken dat hij de ontbrekende credits op een andere opleiding had behaald. Klager kreeg tot 9 juli 2013 de gelegenheid om aan te tonen dat hij wel voldoende credits had behaald.

2.6    Klager heeft zich daarop gewend tot de advocate mr. [C], die bij brief d.d. 8 juli 2013 tegen dit negatief bindend studieadvies heeft geprotesteerd. In reactie daarop heeft de onderwijsdirecteur na overleg met de examencommissie, besloten om klager nog tot 1 februari 2014 respijt te geven om aan te tonen dat de in september 2012 gemaakte afspraken worden nagekomen. Bij brief d.d. 11 juli 2013 heeft de directeur zulks via mr. [C] aan klager bevestigd, en daarbij aangegeven voorwaarden te willen verbinden aan klagers werkervaringsperiode die 1 september 2013 zou beginnen, waaronder een minimum aantal werkdagen (40) in de periode 1 september 2013 tot 1 februari 2014, omschrijving van leerdoelen, concrete werkafspraken met twee als begeleiders aangewezen docenten en verslaglegging, alsmede voortgangsgesprekken met de coach buiten aanwezigheid van klagers moeder.

2.7    Nadat klager zich tot verweerster had gewend heeft verweerster eerst bemiddeld bij het maken van afspraken met het bureau waar klager stage zou gaan lopen. Dat bureau heeft bij e-mail van 8 augustus 2013 aan verweerster bevestigd dat de stage gewoon door kon gaan, en wel voor 1 dag per week gedurende de periode van september tot en met week 50 (13 december 2013).

Bij brief d.d. 5 september 2013 heeft verweerster aan de school verzocht om toezending van stukken. Op 18 november 2013 heeft de docent recht en beleid, mr. [D], die intussen de secretaris van de examencommissie was opgevolgd, geantwoord de gevraagde brieven zo spoedig mogelijk te zullen toezenden. Intussen had verweerster bij brief d.d. 4 november 2013 de directeur aangeschreven met een verzoek om nadere informatie omtrent de uitschrijving van klager, met daarbij de sommatie dat wanneer zij de gevraagde informatie niet binnen 5 dagen zou ontvangen zij genoodzaakt was rechtsmaatregelen te treffen. Toen zij niets had ontvangen heeft verweerster op 10 december 2013 aan zowel de directeur als mevrouw [D] verhinderdata gevraagd in verband met een kortgedingprocedure. Nadien heeft zich een mailwisseling ontwikkeld tussen klagers moeder en de inspecteur waarin moeder laat uit komen dat zij geen kort geding heeft gewild. Voor verweerster is dit aanleiding geweest om op 12 december 2013 aan klagers’ moeder te schrijven dat zij dat laatste graag van haar had willen horen, nu zij reeds eerder had bericht over haar voornemen om te procederen maar daarop niet had vernomen dat zij het daar niet mee eens was / waren.

2.8    Hoewel het er even naar uitzag dat deze miscommunicatie zou leiden tot een zich terugtrekken van verweerster als klagers’ advocaat heeft zij de bijstand op aandringen van klagers’ moeder toch voortgezet. Kort daarna is, op 20 december 2013, door verweerster met de directeur en de huidige en voorgaande secretaris van de examencommissie besloten tot een gesprek over het bindend studieadvies en over de vraag hoe zij deze kwestie op een voor alle partijen bevredigende wijze zouden kunnen oplossen. Dat gesprek heeft in de vorm van een conference call plaats gevonden op 17 januari 2014. Blijkens het verslag van verweerster aan klager heeft de school in dat gesprek benadrukt hoeveel kansen klager heeft gehad en hoeveel rekening er met zijn beperkingen is gehouden, maar dat hij uiteindelijk aan alle voorwaarden zal moeten voldoen die ook voor andere studenten gelden. Daarom is gevraagd om bewijs van de studiepunten die inmiddels zijn behaald. Voor 1 februari 2014 dienden dat er 60 te zijn. Blijkens de verklaring van moeder ter zitting van de raad waren dat er op dat moment 9.

2.9    Op 22 januari 2014 heeft verweerster na overleg met de deken de bijstand aan klager beëindigd bij gebrek aan voldoende vertrouwen van hem in haar optreden.

2.10    Bij brief met bijlagen van 5 maart 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    niet heeft gereageerd op de brieven van klagers school van 28 juni en 11 juli 2013

b)    tekort is geschoten in de telefonische bemiddelingspoging van 17 januari 2014; klager wenst een transcriptie van dat gesprek

c)    beweerd heeft dat ze een kort geding had aangespannen en klager in die waan heeft gelaten

d)    hoewel zij op de hoogte was van de niet nakoming van afspraken rond de toelating tot de toetsen van de vakken wiskunde en scheikunde zij daar niet tegen op gekomen is

e)    tijdens haar bemiddelingspoging van 17 januari 2014 niet aan de orde heeft gesteld dat de schooldirecteur, hoewel de school eerder akkoord was gegaan met een stageplaats bij een ingenieursbureau van één dag in de week, nadien nieuwe voorwaarden heeft gesteld en daarmee voorbij is gegaan aan reeds met het ingenieursbureau gemaakte afspraken.

4    VERWEER

4.1    Het dossier van klager bestond uit twee dikke mappen, waarin diverse vraagstukken naast elkaar speelden.

4.2    Omdat zulks op dat moment actueel was heeft verweerster zich in augustus 2013 eerst bezig gehouden met het veilig stellen van de stage die klager zou lopen.

4.3    In september 2013 heeft zij zich formeel bij de school gepresenteerd en om stukken gevraagd. Nadien heeft zij blijkens haar mail aan klagers moeder van 4 november 2013 de zaak onderverdeeld in twee belangrijke onderdelen, te weten ageren tegen het bindend studieadvies, en de problemen met de studiefinanciering die zijn ontstaan omdat klager per 31 augustus 2013 bij de school is uitgeschreven.

4.4    Zij heeft destijds geschermd met een mogelijk kort geding om de school te bewegen tot een reactie op haar verzoeken om stukken en toelichting op hun besluit. Zij heeft klager niet in de waan willen laten dat zij een dergelijke procedure zou opstarten; zij heeft nimmer een dagvaarding opgesteld.

4.5    Doordat klager een substantieel tekort had aan studiepunten was zijn zaak volstrekt kansloos. Na twee jaar van vrijwel constante strijd tussen klager en zijn moeder enerzijds en de school anderzijds was er bij de school geen enkele bereidheid meer. Verweerster heeft in dit verband ook verwezen naar de mails van de inspecteur met wie klager en zijn moeder vele jaren intensief contact hebben onderhouden d.d. 15 en 16 juli 2013.

4.6    Klagers eis om een transcriptie van het telefoongesprek van 17 januari 2014 heeft zij niet willen inwilligen. Zij heeft klager toen uitgebreid telefonisch over het verloop van dat gesprek ingelicht. Gelet op de frequente eerdere telefonische contacten met klager moest dat voldoende zijn.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Verweerster heeft de keuze gemaakt om eerst aanvullende stukken en een toelichting op het besluit van de school tot het geven van een bindend negatief studieadvies te vragen, alvorens een standpunt in de kwestie te bepalen. Dat besluit was inmiddels feitelijk achterhaald door het respijt dat klager was gegund tot 1 februari 2014. Klager heeft zich er toen ook toe gezet om alsnog aan de daarbij gestelde voorwaarden te voldoen.

5.2    Verweerster heeft intussen aangestuurd op overleg over een oplossing van de kwestie. Zij heeft daarbij als drukmiddel gedreigd met een kort geding. Dat er de nodige tijd overheen ging voordat dit overleg tot stand kwam lag niet aan verweerster. Onder deze omstandigheden kan verweerster niet worden verweten dat zij vooralsnog niet formeel heeft gereageerd op de brieven van 28 juni en 11 juli 2013.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Het is niet aannemelijk geworden dat verweerster in de telefonische bemiddeling op 17 januari 2014 onvoldoende voor klagers belangen is opgekomen. Uit het dossier komt naar voren dat zij goed door klager en zijn moeder was geïnformeerd over de voorgeschiedenis, en dat zij goed op de hoogte was van de toepasselijke regelgeving. Dat zij er in dat gesprek niet in is geslaagd het tij in het voordeel van klager te keren kan haar niet verweten worden. Een transcriptie van dat telefoongesprek kon klager niet van haar verlangen. Dat is in dergelijke gevallen niet gebruikelijk. De korte schriftelijke en later uitgebreidere telefonische terugkoppeling door klaagster was voldoende.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Verweerster heeft aannemelijk gemaakt dat zij het opvragen van verhinderdata alleen uit strategische overwegingen heeft gedaan. Dat zij met de informatie daarover klager heeft verontrust is begrijpelijk. Het valt te betreuren dat zij zich dat niet heeft gerealiseerd. Zij had dat met een korte uitleg aan klager kunnen voorkomen. Dat zij dit heeft nagelaten is echter ook weer niet zo ernstig dat haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt dient te worden gemaakt.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    De raad begrijpt dat klager graag had gezien dat verweerster het geheel aan beslissingen omtrent toelating tot de toetsen en de werkwijzen daarbij, ter discussie had gesteld en haar nu verwijt dat zij dat niet gedaan heeft. Gelet op het verloop van haar optreden heeft verweerster, met instemming van klager en zijn moeder, er voor gekozen om eerst te proberen langs de weg van overleg over de stage en het verkrijgen van verder uitstel tot een oplossing te komen. Toen dat niet gelukt was verlangde klagers’ moeder dat verweerster de zaak zou voortzetten. Verweerster had echter ook rekening te houden met informatie van derden zoals de mails van de inspecteur van 15 en 16 juli 2013 die erop duidden dat klager misschien toch niet zo’n sterke zaak had als hij en zijn moeder zelf meenden. Wat daar verder ook van zij, de dienstverlening is voortijdig tot een einde gekomen als gevolg van de vertrouwensbreuk. Dientengevolge was er geen gelegenheid meer voor een in rust gegeven afweging van de kansen in een eventuele procedure.

Ad klachtonderdeel e)

5.6    Inderdaad was in augustus 2013 al duidelijk dat klager met het stageaanbod van 1 dag per week niet aan de nadere voorwaarden van de school van 40 dagen in vier maanden zou kunnen voldoen. Niet valt in te zien dat verweerster met het aan de orde stellen hiervan in het telefoongesprek van 17 januari 2014 nog iets had kunnen bereiken.

5.7    Het geheel overziend is de raad dan ook van oordeel dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn. De raad meent wel dat een duidelijker schriftelijke communicatie over de door verweerster voorgestane aanpak van de zaak en de in haar optiek te verwachten kansen zou hebben bijgedragen aan een beter begrip bij klager en zijn moeder. Het is spijtig dat het daaraan heeft ontbroken. In het licht van de overige activiteiten van verweerster voor klager kan haar zulks niet worden verweten.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klager tegen verweerster is ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, E. Bige, P.J.F.M. de Kerf en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2014.

griffier    voorzitter