Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:143

Zaaknummer

R. 4345/13.252

Inhoudsindicatie

De centrale vraag is of verweerder op basis van een opdracht van slechts één van de twee bestuurders voor de holding mocht optreden zonder toestemming van de ava. Klaagster is enig aandeelhoudster en bestuurder van een vennootschap die 50% van de aandelen in de holding houdt (A) en kan daarom in de klacht worden ontvangen. De opdracht aan verweerder is verstrekt door de bestuurder van de andere vennootschap die 50% van de aandelen in de holding houdt (B). Hij was op dat moment bevoegd namens die vennootschap op te treden. Het ontbreken van een aandeelhoudersbesluit kan verweerder niet worden tegengeworpen. Het verwijt dat verweerder de schijn heeft gewekt dat hij zich meer heeft laten leiden door de belangen van de bestuurder van vennootschap B dan door de belangen van de holding, acht de raad ongegrond.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 25 september 2013 met kenmerk R 12/13/113 edl, door de raad ontvangen op 26 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 februari 2014 in aanwezigheid van klaagster sub 1 voor zichzelf en namens klaagster sub 2, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster sub 1 is enig aandeelhouder en bestuurder van klaagster sub 2. Klaagster sub 2 is bestuurder en 50% aandeelhoudster van J. BV. De andere bestuurder en 50% aandeelhouder van J. BV is J. Holding BV. Bestuurder en enig aandeelhouder van J. Holding BV is de heer J.

2.3 Tussen beide aandeelhouders van J. BV (klaagster sub 2 en J. Holding BV) bestaat een langlopend conflict, waarin verweerder sedert mei 2013 optreedt voor J. Holding BV.

2.4 De procedures die tussen beide aandeelhouders zijn gevoerd hebben geleid tot de benoeming van deskundigen, die een bindend advies hebben uitgebracht. Daarin is ondermeer bepaald dat klaagster sub 2 aan haar betaalde management fee-voorschotten moet terugbetalen aan J. BV.

2.5 Artikel 14 van de statuten van J. BV bepaalt dat de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van een vennootschap mede toekomt aan iedere directeur. Voorts bepaalt dit artikel dat voor het voeren van procedures van spoedeisende aard geen goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) nodig is.

2.6 Bij kort gedingvonnis van 19 mei 2009 is het klaagster sub 2 verboden bestuurshandelingen te verrichten met betrekking tot J. BV.

2.7 Bij kort gedingvonnis van 17 juli 2012 is dit verbod herhaald.

2.8 Mr. L., advocaat te G., was tot mei 2013 de advocaat van J. Holding BV en is nog steeds de advocaat van J. BV.

2.9 Mr. L. heeft namens J. Holding BV op 23 januari 2013 executoriaal beslag doen leggen op de door J. Holding BV in J. BV gehouden aandelen, zulks ter verhaal van haar vordering op J. BV.

2.10 Naar aanleiding van dit executoriale beslag heeft mr. L. op grond van art. 474g Rv de rechtbank Rotterdam verzocht te bepalen op welke termijn en op welke wijze tot verkoop en levering van de aandelen in J. BV kan worden overgegaan. Dat verzoek is mede ingediend door de heer J., die eveneens executoriaal beslag op de aandelen in J. BV heeft laten leggen.

2.11 Hangende de procedure heeft mr. L. zich onttrokken als advocaat van J. Holding BV, waarna verweerder zich op 1 mei 2013 namens J. Holding BV bij de rechtbank heeft gesteld.

2.12 Bij brief met bijlagen van 17 mei 2013 hebben klaagsters zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a. hij een opdracht heeft geaccepteerd op het moment dat hij wist dat degene die de opdracht gaf niet het bevoegde orgaan is tot het verstrekken van de opdracht. Dit is volgens klagers extra laakbaar indien de advocaat daarin volhardt nadat hij daar op is gewezen;

b. hij door de belangen van J. Holding BV in nauwe samenspraak met zowel de voormalig advocaat van J. Holding BV als de heer J. te behartigen, de schijn heeft gewekt dat hij zich meer laat leiden door de belangen en de wensen van de heer J. dan door de belangen van J. Holding BV.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad gaat in de eerste plaats in op de vraag of klaagster sub 1 in haar klacht ontvangen kan worden. De raad beantwoordt die vraag bevestigend. Het gaat daarbij immers om de vraag of verweerder op basis van een opdracht van slechts één bestuurder voor J. Holding BV mocht optreden zonder toestemming van de AVA. De raad is van oordeel dat klaagster sub 1 daarbij voldoende eigen belang heeft nu zij enig aandeelhoudster en bestuurder van klaagster sub 2 is en klaagster sub 2 50% aandeelhoudster is van J. Holding BV. Klaagster sub 1 is mitsdien ontvankelijk in haar klacht. 

 Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Klaagsters verwijten verweerder dat hij de opdracht van de heer J. heeft geaccepteerd en blijft uitvoeren terwijl hij op de hoogte is van het feit dat de opdracht niet afkomstig is van een bevoegd orgaan binnen J. Holding BV. Naar het oordeel van de raad kan het ontbreken van een aandeelhoudersbesluit verweerder evenwel niet worden tegengeworpen. Vaststaat immers dat in april 2013 de heer J. zelfstandig bevoegd was een opdracht te verstrekken namens J. Holding BV. Het stond verweerder vrij die opdracht te aanvaarden.

 Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3 Klaagsters verwijten verweerder voorts dat hij de schijn heeft gewekt dat hij zich meer laat leiden door de belangen van de heer J. dan de belangen van J. Holding BV. Verweerder heeft dat uitvoerig en gemotiveerd betwist en klaagsters hebben niet onderbouwd op welke wijze verweerder die schijn heeft gewekt in de periode van eind april 2013 tot het moment van indiening van de klacht, 17 mei 2013. Naar het oordeel van de raad is het enkele feit dat het verzoekschrift door verweerder één op één is overgenomen van zijn voorganger, geen aanwijzing voor gegrondheid van het verwijt zoals klaagsters hem dat maken. Het was voor verweerder immers niet mogelijk het verzoekschrift nog aan te passen op het moment dat hij de opdracht aanvaardde. De procedure was immers reeds aanhangig. Nu voor de gemaakte verdere verwijten op dit punt voor het overige geen steun is te vinden in het dossier, acht de raad ook dit klachtonderdeel ongegrond.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door jhr.mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, J.A. van Keulen, P.J.E.M. Nuiten en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2014

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl