Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-04-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:79
Zaaknummer
R.4317/13.224
Inhoudsindicatie
Klacht dat verweerder zich tot de gedetineerde cliënt van klager heeft gewend voor overname van de zaak zonder toestemming van klager. De cliënt zou weliswaar worden voorgeleid, maar niet is gebleken dat, na het bezwaar van klager, het niet mogelijk was om de tussenkomst van de deken in te roepen, hetgeen verweerder heeft nagelaten. Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel: een enkele waarschuwing.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 2 september 2013, door de raad ontvangen op 4 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij brief van 28 oktober 2013 heeft klager, in overleg met verweerder, de raad verzocht de zaak te willen behandelen buiten aanwezigheid van klager en verweerder.
1.3 Bij brief van 16 januari 2014 heeft klager meegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 februari 2014. Partijen hebben bericht van afwezigheid gestuurd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Op zaterdag 27 oktober 2012 heeft verweerder een cliënt, de heer G, bezocht op het politiebureau.
2.3 Later op die dag werd klager zowel telefonisch als per sms benaderd door verweerder met de mededeling dat hij was benaderd door vrienden van de heer G, in het bijzonder de heer C, om hem te bezoeken en bij te staan en vroeg of klager daar bezwaar tegen had. Verweerder voegde eraan toe dat hij voornemens was de heer G. die avond nog te bezoeken.
2.4 Klager heeft verweerder te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen een bezoek van de heer G. door verweerder en heeft, na aandringen van verweerder, contact opgenomen met de heer G. Deze gaf aan geen behoefte te hebben aan een bespreking met verweerder. Klager heeft dit aan verweerder meegedeeld.
2.5 Op zondag 28 oktober 2012 deelde verweerder per sms het volgende aan klager mee:
“Inmiddels is de medeverdachte vrijgelaten. Ik ben net weer gebeld door die vrienden en in het bijzonder door [de heer C, RvD]. Gistermiddag of avond heeft er een overleg plaatsgevonden tussen die 2 en heeft [de heer G, RvD] aangegeven dat hij nu mijn rechtsbijstand wenst.”
2.6 Klager heeft aan verweerder meegedeeld dat hij niet instemde met een door deze gedaan voorstel om de heer G alsnog te bezoeken en dat klager geen toestemming gaf de heer G te benaderen.
2.7 Na herhaald aandringen van verweerder en nadat klager vasthield aan zijn weigering heeft verweerder op 28 oktober 2012 om omstreeks 12.30 uur per sms aan klager bericht dat deze alsnog de gelegenheid kreeg de heer G te bellen of samen met verweerder een bezoek aan hem af te leggen. Als klager daartoe niet bereid zou blijken, zou verweerder alleen een bezoek aan de heer G afleggen.
2.8 Nadat klager per sms had bericht niet in te stemmen met een bezoek door verweerder deelde verweerder klager per sms mee dat hij de zaak van klager had overgenomen en dat de heer G een daartoe strekkende verklaring had ondertekend.
2.9 Bij brief van 2 november 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder
a. dat de manier van cliënten werven die verweerder heeft benut en die bekend staat als de Amsterdamse methode of Piraterij onbetamelijk is;
b. dat hij tijdens zijn bezoek aan klagers cliënt misbruik heeft gemaakt van de gelegenheid om hem een schriftelijke ‘overstapverklaring’ te laten tekenen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.1. De raad stelt voorop dat zich hier niet voordoet de situatie als bedoeld in gedragsregel 22, die bepaalt dat, indien iemand een advocaat verzoekt de behandeling van zijn zaak, die reeds bij een andere advocaat in behandeling is, over te nemen, de advocaten onderling overleg voeren met het oogmerk dat de opvolgende advocaat behoorlijk wordt ingelicht over de stand van de zaak. Immers is gesteld noch gebleken dat de cliënt van verweerder, die inverzekeringgesteld was, zelf contact met verweerder heeft opgenomen teneinde deze te verzoeken de behandeling van de zaak over te nemen. Verweerder heeft ook niet van een der personen genoemd in artikel 38 Wetboek van Strafvordering de informatie of het verzoek gekregen waarop hij zich in zijn contacten met klager heeft beroepen. Het zou enkel gaan om vrienden of een vriend van de heer G.
5.2. Verder blijkt uit het dossier wel dat de heer G spoedig aan de rechter-commissaris zou worden voorgeleid, maar niet dat dit reeds op 29 oktober 2012 het geval zou zijn.
5.3. In de beslissing van het Hof van Discipline van 29 maart 2010 (LJN:YA 0555) heeft het hof het volgende overwogen:
“De advocaat die door derden is aangezocht om een gedetineerde verdachte bij te staan aan wie reeds een andere advocaat is toegevoegd en die de verdachte wenst te bezoeken teneinde zich ervan te vergewissen of die zich inderdaad verder door hem wil laten bijstaan, behoort de toegevoegde advocaat tijdig in kennis te stellen van zijn voornemen om de verdachte te bezoeken. Indien de toegevoegde advocaat meedeelt daarvoor geen toestemming te verlenen, mag die mededeling niet zonder meer genegeerd worden, maar behoort in overleg tussen de advocaten naar een oplossing te worden gezocht. Indien dat overleg niet tot overeenstemming leidt, kan de tussenkomst van de deken worden ingeroepen.”
Niet is gesteld of gebleken dat, gegeven het geschil tussen klager en verweerder over de overname van de rechtsbijstand, de tussenkomst van de deken niet kon worden ingeroepen, alvorens de voorgeleiding bij de rechter-commissaris zou plaatsvinden.
Gelet op de voormelde omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door reeds op zondag 28 oktober 2012 het bezwaar van klager ter zijde te leggen en de cliënt van klager te bezoeken met het oog op de overname van de rechtsbijstand. Het had, gezien het geschil met klager, op de weg van verweerder gelegen de tussenkomst van de deken in te roepen. Verweerder heeft dit nagelaten.
Hierom is klachtonderdeel a gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
6. Gelet op de gegrondverklaring van klachtonderdeel a komt aan klachtonderdeel b geen zelfstandige betekenis meer toe. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook niet afzonderlijk beoordelen.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden. De raad overweegt voorts dat hij het standpunt van verweerder, inhoudende dat hij zich in de contacten met klager op 27 en 28 oktober 2012 redelijk dan wel welwillend heeft opgesteld, niet kan billijken.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- legt als maatregel op een enkele waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, G.J. Schipper, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl