Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:301

Zaaknummer

14-124

Inhoudsindicatie

Klacht niet ontvankelijk -  termijn overschrijding.

Uitspraak

Beslissing van 14 augustus 2014

in de zaak 14-124

naar aanleiding van de klacht van:

de heer J.

klager

tegen:

mr. D

advocaat te U.

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 juli 2014 met kenmerk RvT 14-0072/TRC/FD, die door de raad ontvangen is op 24 juli 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1.    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerder heeft klager in 2006 bijgestaan in verband met een loonvorderingsprocedure tegen zijn werkgever. Dit heeft geleid tot een vonnis van 27 september 2006 van de kantonrechter te Utrecht waarin de werkgever is veroordeeld tot betaling van achterstallig loon over 2 weken, vakantietoeslag en vakantiedagen alsmede wettelijke verhoging en wettelijke rente.

1.3    Na het wijzen van dit vonnis heeft verweerder getracht te komen tot inning van het achterstallig loon. Onder meer is er beslag gelegd en verweerder heeft daartoe onderhandeld en brieven gestuurd, laatstelijk in april 2007 . Dit heeft niet geleid tot betaling.

1.4    In de loop van 2007 heeft verweerder klager telefonisch laten weten dat hij de zaak wilde stopzetten.

1.5    In november 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder omdat verweerder heeft verzuimd een afsluitende brief te sturen waaruit bleek dat de zaak was afgesloten.

1.6    Verweerder heeft op 18 december 2008 een brief gestuurd naar klager waarin hij berichtte dat hij zijn werkzaamheden beëindigde.

1.7    Op 9 juni 2009 diende klager opnieuw een klacht in tegen verweerder omdat deze de zaak had beëindigd, terwijl klager nog geen geld had ontvangen van zijn werkgever.

1.8    De deken van de orde van advocaten te Utrecht adviseerde klager in juni 2009 een advocaat in te schakelen om te bezien of nog tot invordering kon worden gekomen. 

1.9    In november 2012 stuurde klager een brief aan de orde van advocaten te Utrecht, waarin hij stelde dat andere advocaten niet in staat waren geweest de vordering te innen. Verweerder stelde niet te begrijpen waarom de vordering niet kon worden geïnd.

1.10    Bij brief van 29 november 2012 zette de deken van de orde van advocaten uiteen dat verweerder en andere advocaten getracht hebben de werkgever tot betaling te dwingen, maar dat de werkgever inmiddels failliet was. Gewezen werd op de mogelijkheid van indiening van de vordering bij de curator.

1.11    Nadat klager in juli 2013 vroeg om een nadere reactie over zijn brief over verweerder, berichtte de deken klager op 23 juli 2013 dat hij niet inzag dat verweerder klachtwaardig zou hebben gehandeld. Bij brief van 9 september 2013 berichtte de deken van de orde van advocaat te Utrecht aan klager niet in te zien hoe een advocaat kon regelen dat de werkgever, na faillissement, aan de vordering uit 2006 kon voldoen.

1.12    Bij brief van 17 maart 2014 diende klager de onderhavige klacht in tegen verweerder bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder het nog niet heeft geregeld dat het achterstallig loon dat vanwege het vonnis van 27 september 2006 betaald diende te worden, is betaald. Verweerder had daartoe 5 jaar de tijd maar heeft dit verzuimd.

3    VERWEER

Verweerder stelt het dossier op 18 december 2008 te hebben afgesloten. De klachtbrief is te laat ingediend en dat er in de afgelopen vijf jaar geen rechtsbijstand is verleend, is in lijn met het gegeven dat het dossier ruim vijf jaar geleden is afgesloten.

4    BEOORDELING

4.1.    Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2.    Met verweerder is de voorzitter van mening dat een advocaat niet kan worden verweten niets te hebben ondernomen in de vijf jaar voorafgaand aan het indienen van de klacht, nu verweerder klager reeds voordien, te weten in 2007 en bij brief van 18 december 2008, heeft bericht niets meer in de zaak te ondernemen. Dit betekent reeds dat de klacht om die reden kennelijk ongegrond is.

4.3.    Voor zover klager bedoeld heeft te klagen over hetgeen verweerder heeft ondernomen voor beëindiging van zijn opdracht, is de klacht kennelijk niet ontvankelijk omdat deze niet binnen redelijke termijn is ingediend. Verweerder heeft namelijk zijn werkzaamheden in 2006 aangevangen en in de loop van 2007 beëindigd, hetgeen in die tijd telefonisch door hem is medegedeeld aan klager. In december 2008 heeft verweerder dit ook nog eens schriftelijk bevestigd, nadat klager zich er bij de deken over had beklaagd dat verweerder had verzuimd een brief te sturen waaruit bleek dat de zaak was afgesloten. Verweerder behoefde er geen rekening mee te houden dat zijn optreden in maart 2014, ruim 6 jaar nadat hij zijn werkzaamheden had beëindigd, alsnog ter discussie zou worden gesteld. Een klacht over dit optreden is daarom kennelijk niet ontvankelijk.

4.4.    Klager lijkt overigens te veronderstellen dat een advocaat er voor verantwoordelijkheid is dat een toegewezen vordering ook daadwerkelijk wordt geïnd. Zo ver reikt de verantwoordelijkheid van de advocaat echter niet: wel kan van hem worden verwacht dat hij zich inspant om een wederpartij tot betaling te bewegen en zal hij zo mogelijk beslag zal moeten leggen. Of dit uiteindelijk tot daadwerkelijke voldoening leidt,  is mede zo niet voornamelijk afhankelijk van de financiële positie van de schuldenaar, waarop de advocaat geen invloed heeft en waarvoor hij ook geen verantwoordelijkheid draagt. Dat verweerder in 2006 en 2007 zich onvoldoende zou hebben ingespannen is nooit gesteld en ook niet summierlijk gebleken. Wanneer een klacht over het optreden van verweerder in 2006 en 2007 dan ontvankelijk zou zijn geweest, zou deze kennelijk ongegrond zijn geweest en ook om die reden worden afgewezen.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, met bijstand van mr. P.H. Burger als griffier op 14 augustus 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 augustus 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten