Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:295

Zaaknummer

14-128A

Inhoudsindicatie

Klachten tegen eigen advocaat over terugbetaling voorschot en kwaliteit dienstverlening niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. Klacht dat medewerker van verweerder klager heeft gevraagd een akte van cessie te ondertekenen gegrond (gedragsregel 28 lid 1). Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 4 november 2014

in de zaak 14-128A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 15 mei 2014 met kenmerk 4013-1038, door de raad ontvangen op 19 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 september 2014 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 22, genoemd in de brief van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager sub 2 is bestuurder van klager sub 1. In 2008 heeft klager sub 2 in die hoedanigheid verweerder verzocht enkele openstaande vorderingen van klager sub 1 te incasseren. Op 23 juni 2008 is een bedrag van EUR 2.000 afkomstig van klager sub 1 bijgeschreven op de kantoorrekening van verweerder, met als omschrijving een van de zaken die klager sub 1 bij verweerder in behandeling heeft gegeven. In deze zaak heeft verweerder in 2009 een ongedateerde brief aan (de deurwaarder van) de wederpartij geschreven.

2.3 Een medewerker van verweerder heeft een aantal dossiers van klager sub 1 in maart 2010 bij een incassobureau ondergebracht op basis van no cure no pay.

2.4 In een e-mail van 1 april 2010 heeft klager sub 2 verweerder verzocht het bedrag van EUR 2.000 per omgaande terug te storten op de bankrekening van klager sub 1 omdat hij vond dat verweerder “geen enkele dienst” aan klager sub 1 had verleend.  Na een rappel van klager sub 2 per e-mail van 6 april 2010, heeft verweerder op 9 april 2010 een e-mail aan klager sub 2 gestuurd, waarin hij onder meer schrijft:

"Ik kom hierop terug. (…) Ik heb nergens tijd voor maar mijn zaken waarop het hangt of ik binnenkort geld heb lopen op hun eind. Het duurt niet langer meer dan drie weken."

2.5 Verweerder heeft niet voldaan aan het verzoek tot terugbetaling van het bedrag van € 2.000.

2.6 In januari 2013 heeft klager sub 2 zich opnieuw tot verweerder gewend met het verzoek om bijstand in een familierechtelijke kwestie. De zaak werd aanvankelijk behandeld door een medewerker van verweerder, mr. Y, een gewezen advocaat. Mr. Y heeft klager sub 2 verzocht een akte van cessie te ondertekenen, die ertoe strekte een of meer vorderingen van klager sub 2 over te dragen aan verweerder als zekerheid voor de betaling van verweerders declaraties. Tevens heeft mr. Y aan klager sub 2 voor de behandeling van de familierechtelijke kwestie een declaratie met bijbehorende urenspecificatie verstuurd. Blijkens de specificatie is voor de werkzaamheden van mr. Y een uurtarief van € 250 gerekend.

2.7 Klager sub 2 heeft geweigerd de akte van cessie te ondertekenen en hij heeft ook de declaratie niet voldaan, waarna onenigheid ontstond tussen klager sub 2 en mr. Y. Klager sub 2 heeft de zaak vervolgens elders in behandeling gegeven.

2.8 Op 18 augustus 2013 heeft klager sub 2 verweerder per e-mail een factuur gestuurd van klager sub 1. De factuur betreft het eerder betaalde en niet terugontvangen voorschot van EUR 2.000, vermeerderd met een rente van 1,8% per maand, hetgeen resulteert in een totaalbedrag (inclusief BTW) van EUR 5.290,77. Verweerder heeft op 1 september 2013 laten weten dat zijn kantoor klager sub 1 niets is verschuldigd. In reactie daarop heeft klager sub 2, eveneens bij e-mail van 1 september 2013 verweerder tot betaling gemaand.

2.9 Bij brief van 9 september 2013 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder ondanks herhaalde verzoeken geen facturen aan klager sub 1 heeft gezonden en weigert verantwoording af te leggen van de werkzaamheden die verweerder voor klager sub 1 vanaf 2008 heeft verricht ter inning van enkele openstaande vorderingen;

b) verweerder "veel zegt maar eigenlijk niets doet" aan de incassozaken van klager sub 1, nu deze door verweerder zijn doorgeschoven naar een no cure no pay-organisatie;

c) verweerder voor de behandeling van een privézaak heeft verlangd dat klager sub 2 een akte van cessie zou ondertekenen;

d) het personeel van verweerder een uurtarief van EUR 250 hanteert.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1 Deze klachtonderdelen hebben beide betrekking op de bijstand van verweerder aan klagers van 2008 tot in 2010 en lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft aangevoerd dat deze klachten te laat zijn ingediend. In dat kader heeft verweerder gesteld dat hij de afgelopen jaren meermaals met zijn kantoor is verhuisd en dat hij dossiers, waarvan hij overtuigd was dat deze niet meer aan de orde zouden komen, heeft vernietigd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij destijds geen elektronisch tijdschrijfsysteem had en zijn geschreven uren op een velletje papier bijhield, dat hij in het desbetreffende dossier bewaarde.

4.2 De raad zal het verjaringsverweer, als zijnde het meest verstrekkend, als eerste behandelen.

4.3 Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moeten kunnen gaan dat zijn optreden na afloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. In het algemeen geldt dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht.

4.4 De raad is van oordeel dat klager in klachtonderdelen a) en b) niet-ontvankelijk is wegens het tijdsverloop tussen indiening van deze klachten en de feiten waarover wordt geklaagd. De raad overweegt daartoe het volgende.

4.5 Klager sub 2 en verweerder hebben in april 2010 gecorrespondeerd over de afrekening van het door klager sub 1 in 2008 betaalde voorschot van EUR 2.000. Volgens klagers bevat de e-mail die verweerder op 9 april 2010 aan klager sub 2 heeft geschreven een toezegging van verweerder om het bedrag van EUR 2.000 terug te betalen. Gelet hierop stelt de raad vast dat ten aanzien van klachtonderdeel a) de hiervoor bedoelde redelijke termijn in ieder geval op 9 april 2010 is gaan lopen. Gesteld noch gebleken is dat klagers vervolgens enige nadere actie hebben ondernomen tot 18 augustus 2013, het moment waarop klager sub 1 aan verweerder een factuur heeft gestuurd voor (de terugbetaling van) het bedrag van EUR 2.000, vermeerderd met rente en BTW.

4.6 In de tussenliggende periode hebben klagers verweerder niet meer verzocht verantwoording af te leggen over de verrichte werkzaamheden noch gevraagd om toezending van facturen dan wel een (eind)afrekening ter zake het bedrag van EUR 2.000 dan wel om terugbetaling van dit bedrag. Klagers hebben in hun brief van 20 september 2013 aan de deken vermeld dat de kwestie "in de vergeethoek" is geraakt. Van omstandigheden die rechtvaardigen dat de in 4.3 genoemde redelijke termijn ruimer moet worden gesteld dan drie jaren is in dit licht bezien dan ook geen sprake. Dit betekent dat klachtonderdeel a) te laat is ingediend.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b), dat ziet op de kwaliteit van dienstverlening, stelt de raad vast dat klagers er in maart 2010 van op de hoogte waren dat een medewerker van verweerder incassozaken bij een incassobureau had ondergebracht. Klager sub 2 heeft zijn onvrede daarover reeds in een e-mail van 1 april 2010 aan verweerder kenbaar gemaakt. De raad stelt dan ook vast dat bovenbedoelde redelijke termijn ten aanzien van klachtonderdeel b) vanaf 1 april 2010 is gaan lopen, zodat op het moment van indiening van deze klacht eveneens meer dan drie jaar waren verstreken. Klager heeft niet gemotiveerd waarom hij ruim drie jaar heeft gewacht met het indienen van deze klacht, terwijl geen omstandigheden zijn gebleken die rechtvaardigen dat de in 4.3 genoemde redelijke termijn in dit geval op langer dan drie jaar moet worden gesteld. Voor verlenging van die termijn is te minder aanleiding nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij door de inmiddels verstreken tijd in een nadelige bewijspositie is komen te verkeren, waardoor hij zich niet adequaat kan verweren. De hiervoor vermelde belangenafweging dient derhalve in het voordeel van verweerder uit te vallen.

4.8 Klagers zijn in beide klachtonderdelen derhalve niet-ontvankelijk

 Ad klachtonderdeel c) en d)

4.9 De klachtonderdelen c) en d) hebben betrekking op de familierechtelijke zaak die klager sub 2 in 2013 bij verweerder in behandeling heeft gegeven. Voor zover deze klachtonderdelen door klager sub 1 worden ingesteld, is klager sub 1 daarin niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een eigen belang. Klager sub 2 is wel ontvankelijk in deze klachtonderdelen.

4.10 Verweerder heeft tegen de klachtonderdelen ingebracht dat de verweten handelingen op het conto van mr. Y moeten worden geschreven en dat hij aan mr. Y heeft laten weten dat hij zijn “manier van aanpak ook niet gelukkig vond”. Overigens heeft verweerder gesteld dat hij begrijpt dat dit hem in tuchtrechtelijke zin niet vrijpleit.

4.11 Dit laatste is juist. Verweerder heeft mr. Y ingeschakeld bij de uitoefening van zijn advocatuurlijke werkzaamheden voor klager sub 2. Nu mr. Y zelf geen advocaat (meer) was, was verweerder in tuchtrechtelijk opzicht volledig verantwoordelijk voor het handelen van mr. Y in die zaak. Daarbij is niet van belang of en in hoeverre mr. Y handelde onder toezicht van of met medeweten van verweerder.

4.12 Vaststaat dat mr. Y van klager sub 2 ondertekening heeft verlangd van een akte van cessie, die er volgens partijen toe strekte een of meer vorderingen van klager sub 2 over te dragen aan verweerder. Volgens de tekst van de akte zou mr. Y de akte namens verweerder tekenen. Tot ondertekening is het niet gekomen, omdat klager sub 2 dat heeft geweigerd.

4.13 Zoals ook is neergelegd in gedragsregel 28 lid 1, is het de advocaat niet geoorloofd voor de betaling van zijn declaratie andere zekerheid te verlangen dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan slechts na overleg met de deken. Doordat mr. Y ondertekening van de akte van cessie heeft gevraagd, heeft verweerder – gelet op hetgeen in 4.11 is overwogen – tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.14 Dat verweerder, zoals hij heeft aangevoerd, niet wist van de toezending van de akte door zijn medewerker, kan hem gezien bovenbedoelde verantwoordelijkheid voor het handelen van mr. Y niet baten. Evenmin relevant is dat het niet tot ondertekening van de akte is gekomen. Het was immers kennelijk de bedoeling van mr. Y dat dit zonder verdere tussenkomst van verweerder zou gebeuren.

4.15 Klachtonderdeel c) is derhalve gegrond voor zover het klager sub 2 betreft.

Ad klachtonderdeel d)

4.16 Het enkele feit dat verweerder voor mr. Y een uurtarief heeft gehanteerd van EUR 250, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

MAATREGEL

Gelet op de gegrondbevinding van klachtonderdeel c) ten opzichte van klager sub 2 acht de raad het op zijn plaats de maatregel van enkele waarschuwing op te leggen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klagers in klachtonderdelen a) en b) niet ontvankelijk;

- verklaart klager sub 1 niet ontvankelijk in de klachtonderdelen c) en d)

- verklaart klachtonderdeel c) voor het overige gegrond;

- verklaart klachtonderdeel d) voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M.Ynzonides, E.C. Gelok, J.M. van de Laar en A.S. Kamphuis, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan wat betreft klachtonderdeel c) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager sub 1 (te weten wat betreft het oordeel dat klager sub 1 in dit klachtonderdeel niet kan worden ontvangen);

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en wat betreft de overige klachtonderdelen door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl