Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:66
Zaaknummer
R. 4462/14.48
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht voormalig client tegen advocaat.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
De toevoeging is op 29 juli 2011 afgegeven en aan klager is een eigen bijdrage van € 125,00 opgelegd, welke bijdrage klager in twee termijnen aan verweerder heeft betaald. Gelet op deze gang van zaken kan niet worden vastgesteld dat klager bij aanvang van de zaak niet op de hoogte was van de financiële afspraken dan wel dat verweerder in dat kader onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Niet kan worden vastgesteld dat verweerder onvoldoende op de hoogte was van het dossier van klager, zijn gezondheidsklachten en dat door toedoen van verweerder de zaak onnodig is vertraagd. Een aanzienlijk deel van de vertraging werd veroorzaakt door het wachten op een reactie van derden, zoals de medisch adviseur en het UMCU.
Inhoudsindicatie
Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat klager zijn vertrouwen in verweerder heeft opgezegd en verweerder vervolgens zijn werkzaamheden heeft neergelegd, hetgeen verweerder gezien de omstandigheden vrij stond en waartoe hij feitelijk zelfs verplicht kon worden geacht. Verweerder heeft op eerste verzoek van klagers opvolgend advocaat het dossier overgedragen. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder in het kader van de overdracht een vertragende rol heeft gespeeld.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 19 februari 2014 met kenmerk K074 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 20 februari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 In juni 2011 is klager door het Juridisch Loket doorverwezen naar verweerder.
1.2 In juli 2011 heeft een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden, waarna klager verweerder opdracht heeft gegeven hem bij te staan in een medische zaak tegen het Universitair Medisch Centrum te Utrecht, hierna UMCU.
1.3 Klager heeft in 2005 in het UMCU een medische ingreep ondergaan, waarna hij veel fysieke klachten heeft, die klager wijt aan fouten die zijn gemaakt bij voornoemde ingreep.
1.4 Verweerder heeft klager geadviseerd om ten behoeve van de aansprakelijkstelling van het UMCH een medisch haalbaarheidsonderzoek te laten uitvoeren, hetgeen klager ook heeft gedaan
1.5 Bij brief van 23 mei 2012 heeft verweerder het UMCU aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden en nog te lijden gezondheidsschade als gevolg van de medische ingreep in 2005.
1.6 Op 5 oktober 2012 heeft het UMCU schriftelijk gereageerd en de aansprakelijkstelling van de hand gewezen.
1.7 Klager heeft bij e-mail bericht van 29 oktober 2012 zijn ongenoegen jegens verweerder geuit over de wijze waarop het dossier door hem werd behandeld. Klager heeft verweerder een klacht aangezegd indien hij niet voor 1 november 2012 een oplossing zou hebben gevonden.
1.8 Bij e-mail bericht van 2 november 2012 heeft verweerder gereageerd en heeft hij herhaald wat naar zijn mening de beste aanpak in de zaak zou zijn. Verweerder heeft klager verzocht zijn vertrouwen (weer) in verweerder uit te spreken in zijn belangenbehartiging als klagers advocaat.
1.9 Klager heeft bij e-mail bericht van 4 november 2012 zijn teleurstelling en ontevredenheid herhaald. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
1.10 Op 21 november 2012 heeft klager verweerder laten weten dat hij graag verder wil met een andere advocaat.
1.11 Verweerder heeft klager op 23 november 2012 laten weten dat hij geen basis ziet om klagers belangen verder te behartigen.
1.12 Bij e-mail berichten van 27 november 2012 en 29 januari 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij klagers belangen niet naar behoren en met de benodigde zorgvuldigheid heeft behandeld. Ter toelichting op het vorenstaande heeft klager gesteld dat verweerder:
a. bij aanvang van de zaakbehandeling heeft nagelaten de financiële afspraken en risico’s vast te leggen, waardoor klager na een jaar werd geconfronteerd met mogelijke kosten, zoals die van een tweede medisch advies;
b. onvoldoende op de hoogte was van het medisch dossier van klager en zijn gezondheidsklachten alsmede dat de behandeling van de zaak veel te traag is verlopen;
c. moeilijk bereikbaar was en alleen per e-mail wenste te communiceren;
d. geen confronterende en sterke aansprakelijkheidsstellingsbrief aan de wederpartij heeft verzonden en dat de inhoud van deze brief niet vooraf met klager is besproken;
e. op eigen koers is gevaren, klager niet op de hoogte heeft gehouden van zijn contacten met de wederpartij en dat klager hiervoor geen toestemming heeft gegeven;
f. zijn dossier niet naar behoren heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat.
3. BEOORDELING
3.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
3.2 De klacht van klager ziet in de kern op de onzorgvuldige wijze waarop verweerder klagers belangen zou hebben behartigd. Daarbij heeft klager geklaagd over het niet vastleggen van financiële afspraken, het ontbreken van kennis bij verweerder en de trage voortgang van klagers zaak. Ook is klager van mening dat verweerder niet zonder toestemming van klager contact had mogen leggen met de wederpartij en dat verweerder klager beter op de hoogte had moeten houden van de vorderingen. Ten slotte heeft klager geklaagd over de overdracht van klagers dossier naar zijn nieuwe advocaat.
3.3 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij op 5 juli 2011 een bespreking met klager heeft gehad en gezamenlijk een aanvraagformulier voor een toevoeging is ingevuld. Verweerder heeft daarbij gewezen op de daaraan verbonden eigen bijdrage. Overige financiële zaken zijn niet besproken, omdat deze op dat moment niet aan de orde waren. De toevoeging is op 29 juli 2011 afgegeven en aan klager is een eigen bijdrage van € 125,00 opgelegd, welke bijdrage klager in twee termijnen aan verweerder heeft betaald. Gelet op deze gang van zaken kan niet worden vastgesteld dat klager bij aanvang van de zaak niet op de hoogte was van de financiële afspraken dan wel dat verweerder in dat kader onzorgvuldig zou hebben gehandeld. Voorts is komen vast te staan dat klager middels e-mail met verweerder kon communiceren, zodat verweerder voor klager wel degelijk bereikbaar was. Verweerder heeft gesteld dat er met klager geen afspraken zijn gemaakt over de contacten met de wederpartij. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid en het belang van klager enkele telefoongesprekken met de wederpartij heeft gevoerd. Dit stond verweerder gegeven bovenomschreven vrijheid vrij.
3.4 Niet kan worden vastgesteld dat verweerder onvoldoende op de hoogte was van het dossier van klager, zijn gezondheidsklachten en dat door toedoen van verweerder de zaak onnodig is vertraagd. Een aanzienlijk deel van de vertraging werd veroorzaakt door het wachten op een reactie van derden, zoals de medisch adviseur en het UMCU.
3.5 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat klager verweerder opdracht heeft gegeven het UMCU aansprakelijk te stellen. Verweerder heeft voorts gesteld dat dit een standaard brief betreft waarin de gestelde medische fout zakelijk wordt omschreven en de wederpartij aansprakelijk wordt gesteld voor de daardoor veroorzaakte schade. Onduidelijk is wat onjuist aan de brief van 23 mei 2012 zou zijn. Een afschrift van deze brief is op 15 juni 2012 aan klager gezonden. Gezien het belang van de brief zou het zorgvuldiger zijn geweest indien verweerder klager deze brief per gelijke post of zo spoedig mogelijk na verzending had toegezonden. Echter niet is gebleken dat klager nadien en voor het indienen van de klacht op- en/of aanmerkingen op de brief heeft gemaakt. Gelet op deze gang van zaken kan verweerder in alle redelijkheid hierover geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
3.6 Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat klager zijn vertrouwen in verweerder heeft opgezegd en verweerder vervolgens zijn werkzaamheden heeft neergelegd, hetgeen verweerder gezien de omstandigheden vrij stond en waartoe hij feitelijk zelfs verplicht kon worden geacht. Verweerder heeft op eerste verzoek van klagers opvolgend advocaat het dossier overgedragen. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder in het kader van de overdracht een vertragende rol heeft gespeeld.
3.7 Klager heeft gesteld dat hij financieel nadeel heeft geleden door de overdracht van het dossier. Niet kan worden vastgesteld dat dit aan verweerder kan worden verweten. Indien klager van mening is dat hij door een handelen of nalaten van verweerders schade heeft geleden, die verweerder aan hem dient te vergoeden, dien klager zich te wenden tot de civiele rechter, nu de tuchtrechter geen bevoegdheid heeft over een dergelijke vordering een oordeel te geven.
3.8 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4. BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 19 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.