Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:53

Zaaknummer

R. 4165/13.72

Inhoudsindicatie

Het verzet is ongegrond. De gronden van het verzet zijn onbegrijpelijk voor zover zij zien op de feiten zoals deze in de voorzittersbeslissing zijn opgenomen.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 maart 2013 aan de Raad van Discipline met kenmerk R 12/13/50 cij, door de raad ontvangen op 3 april 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 24 april 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 26 april 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij e-mail van 10 mei 2013, door de raad ontvangen op 10 mei 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 3 februari 2014 van de raad in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster is op verzoek van klaagster door de toenmalige deken te Dordrecht aangewezen als advocaat van klaagster.

2.3 Op 2 mei 2011 is voor klaagster een toevoeging afgegeven. De toevoeging is verleend voor “procedure of advies”.

2.4 Mr. W. heeft op verzoek van klaagster de behandeling van de zaak van verweerster overgenomen. Mr. W. heeft de toevoeging laten muteren op haar naam.

2.5 Op 22 september 2011 heeft mr. W. de toevoeging gedeclareerd.

2.6 Mr. W. heeft aan verweerster een verrekeningsvoorstel gedaan voor wat betreft de vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand, welk voorstel verweerster heeft geaccepteerd.

2.7 Op 18 mei 2011 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend bij de voormalig deken te Dordrecht, welke klacht verder is behandeld door de deken te Rotterdam.

2.8 Bij voorzittersbeslissing van 23 september 2011 is de klacht van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2.8 Bij brief van 6 december 2012 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klaagster verwijt verweerster in het bijzonder dat zij mede verantwoordelijk is voor het feit dat mr. W. de toevoeging heeft gedeclareerd, waardoor andere advocaten er geen heil meer in zien om haar belangen te behartigen dan wel om de reeds gedeclareerde toevoeging te heropenen. Volgens klaagster had verweerster op het moment dat mr. W. tot verdeling van de toevoegingsvergoeding overging, kunnen weten, dat de betreffende zaak geen advies kon betreffen, maar dat procedure(s) aan de orde moesten komen of zijn. Verweerster had ook kunnen weten dat het declareren van de toevoeging problemen voor klaagster zou kunnen opleveren. Klaagster houdt verweerster dan ook mede verantwoordelijk voor de situatie waarin zij verkeert, reden waarom verweerster naar de mening van klaagster niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

 

3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

Klaagster stelt dat in de voorzittersbeslissing onder 1.7 en 1.8 feiten zijn opgenomen die niet bij de klacht van 6 december 2012 horen. Voorts meent klaagster dat het misplaatst is dat de voorzitter bij de feiten in 1.9  vermeldt: “bij brief van 6 december 2012 heeft klaagster opnieuw een klacht tegen verweerster ingediend”. Klaagster meent dat iedere burger het recht heeft een klacht in te dienen. De klacht van 6 december 2012 is een nieuwe klacht van klaagster. Voorts is klaagster van mening dat de voorzitter de klacht bij 2.2. heeft gebagatelliseerd en absoluut niet zuiver heeft samengevat.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerster meent dat de klacht niet-ontvankelijk is, voor zover klaagster klaagt over haar informatievoorziening naar de Raad voor Rechtsbijstand toe, dan wel het contact met de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot de voor klaagster aangevraagde toevoeging. Dit is al in de eerdere klacht tegen verweerster door klaagster naar voren gebracht. Deze eerdere klacht is afgehandeld en ongegrond verklaard.

4.2 Voor zover klaagster ontvankelijk is, meent verweerster dat de klacht ongegrond is nu verweerster met klaagster heeft afgesproken dat zij een advies zou uitbrengen over de juridische mogelijkheden om de terugvordering van de Sociale Dienst en het daaraan gekoppelde beslag aan te vechten. Indien verweerster een positief advies zou geven, zou ze klaagster tevens bijstaan in een gerechtelijke procedure.

4.3 In de toevoegingsaanvraag heeft verweerster het probleem duidelijk en uitgebreid omschreven en ook aangegeven dat op dat moment nog niet duidelijk was of er een procedure gevoerd zou worden. Kort na de afgifte van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand heeft klaagster het vertrouwen in verweerster opgezegd en heeft zij zich tot mr. W. gewend. Het dossier en de toevoeging zijn aan mr. W. overgedragen.

4.4 Op 5 januari 2012 heeft mr. W. bericht dat de zaak was afgerond en een verrekeningsvoorstel aan verweerster gedaan. Dit voorstel heeft verweerster geaccepteerd. Verweerster is van mening dat zij de toevoeging op de juiste wijze heeft aangevraagd en de vragen van de Raad voor Rechtsbijstand correct heeft beantwoord. Bij de declaratie van de toevoeging is verweerster niet betrokken geweest.

 

5 BEOORDELING

5.1 Ter zitting heeft de raad klaagster in de gelegenheid gesteld haar gronden voor het verzet nader toe te lichten nu deze onvoldoende in het verzetschrift van 10 mei 2013 zijn geconcretiseerd. Naar het oordeel van de raad zijn de gronden van het verzet onbegrijpelijk voor zover zij zien op de feiten zoals in de voorzittersbeslissing zijn opgesomd in 1.7 en 1.8. Gelet op het ontvankelijkheidsverweer is het relevant dat in de feiten is opgenomen dat er reeds eerder een klacht door klaagster tegen verweerster is ingediend. De gronden van het verzet die hierop zien, leiden dan ook niet tot gegrondheid van het verzet. Hetzelfde geldt ten aanzien van de kwalificatie die klaagster geeft aan het gebruikte woord “opnieuw” door de voorzitter onder het kopje feiten 1.9.

 5.2 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de

beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Door klaagster  zijn in het verzet geen gronden aangevoerd anders dan een uitwerking en

herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de

plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven. De raad verenigt zich met diens beoordeling van de klacht en maakt die tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6. BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.