Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:168

Zaaknummer

14-151NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

 

Beslissing van 4 juli 2014  

in de zaak 14-151NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

advocaat te

   

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 12 juni 2014 met kenmerk TD/NP/13-447, door de raad ontvangen op 13 juni 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken alsmede de brief van klaagster aan de raad van 20 juni 2014 (met bijlage).

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster is sinds juni 2011 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met haar ex-echtgenoot, in welk kader onder meer procedures zijn gevoerd over de verblijfplaats van de jongste twee kinderen en de omgang tussen klaagster en haar kinderen.

1.3 De eerste advocaat van klaagster heeft op 30 juni 2011 een voorstel voor een totaalregeling aan de ex-echtgenoot van klaagster gezonden. Daarop is niet gereageerd.

1.4 Verweerster staat de ex-echtgenoot van klaagster sinds juli 2011 als advocaat bij. Op 6 juli 2011 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank. De kinderen zijn daarop door de rechtbank voor de duur van de echtscheidingsprocedure aan de ex-echtgenoot van klaagster toevertrouwd en er is een omgangsregeling tussen klaagster en haar kinderen vastgesteld.

1.5 Bij beschikking van 24 mei 2012 is de echtscheiding van klaagster en haar ex-echtgenoot uitgesproken. In de beschikking heeft de rechtbank overwogen dat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven door middel van mediation aan hun communicatie te willen werken om zodoende te trachten hun geschilpunten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de bijdrage in de kosten van de kinderen en de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap te beslechten. De behandeling van de zaak is in afwachting van de uitkomsten van de mediation aangehouden. De mediation heeft niet tot een oplossing geleid waarna in twee instanties doorgeprocedeerd is. 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) klaagster en haar ex-echtgenoot uit elkaar drijft, terwijl zij mediator is;

b) een afspraak betreffende de omgang met het jongste kind van klaagster, voortvloeiend uit een viergesprek tussen partijen en hun advocaten in juni 2012, niet heeft vastgelegd;

c) zich in haar pleitnota en in e-mails negatief over klaagster uitlaat.

2.2 Bij brief van 16 oktober 2013 (door de deken ontvangen op 4 december 2013) heeft klaagster haar klacht ter kennis van  de deken gebracht.

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter stelt voorop dat, nu de klachten zijn gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster, heeft te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter overweegt hierbij dat de advocaat in familierechtelijke zaken extra moet waken tegen onnodige escalatie en bijzondere prudentie moet betrachten in zaken waarbij minderjarige kinderen betrokken zijn. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.2 In verband met klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter allereerst dat klaagster lijkt te miskennen dat verweerster optreedt als advocaat voor klaagsters wederpartij (haar ex-echtgenoot) en dus niet als mediator. Als advocaat was verweerster dus per definitie gehouden zich partijdig op te stellen. Verweerster moest zich aldus laten leiden door de naar haar oordeel gerechtvaardigde wensen van haar cliënt, klaagsters wederpartij. Dit maakt dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

3.3 Klachtonderdeel b) betreft het verwijt dat verweerster een afspraak die zou zijn gemaakt in een gesprek tussen partijen in juni 2012 niet heeft vastgelegd, terwijl verweerster dat wel zou hebben toegezegd aan klaagsters advocaat. De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat het destijds aan klaagster, althans haar advocaat, was om na afloop van dit gesprek verweerster daarop aan te spreken, althans om zelf een verslag te maken van de (beweerdelijk) in dat gesprek gemaakte afspraken. Daarbij komt dat feiten waarop dit klachtonderdeel is gebaseerd aan de hand van het klachtdossier niet kunnen worden vastgesteld. Het voorgaande maakt dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

3.4 Van klachtonderdeel c), aangaande uitlatingen van verweerster over klaagster in notities en in e-mails, constateert de voorzitter enerzijds dat de bewoordingen die verweerster heeft gebruikt inderdaad voor een gedeelte fors zijn te noemen, en anderzijds dat de kwalificaties van verweerster over klaagster in diverse rechterlijke uitspraken zijn overgenomen. Hieruit maakt de voorzitter op dat verweerster, namens haar cliënt, deze kwalificaties kennelijk op een zodanige wijze heeft kunnen onderbouwen, dat diverse rechters (in verschillende instanties) deze hebben overgenomen. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster met haar uitlatingen de in overweging 3.1 vermelde vrijheid heeft overschreden. Klaagster heeft onvoldoende aangetoond dat verweerster zich onnodig grievend heeft uitgelaten over haar. Ook klachtonderdeel c) is daarom kennelijk ongegrond.

3.5 De voorzitter zal de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 4 juli 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster  

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.