Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:77
Zaaknummer
13-303A
Inhoudsindicatie
Tussenbeslissing. Verweerder heeft klaagster als Bopz-advocaat bijgestaan. Verweerder heeft het niet nodig geoordeeld verweer te voeren tegen een door de kinderen van klaagster ingediend verzoek tot instelling van een mentorschap en bewind voor klaagster, met de aanstelling van een onafhankelijke derde als mentor/bewindvoerder. Klaagster verwijt verweerder de belangen van haar kinderen te hebben behartigd in plaats van de belangen van klaagster zelf. Ter zitting van de raad is gebleken dat verweerder namens klaagster bij de Raad voor Rechtsbijstand twee aanvragen voor een toevoeging heeft ingediend voor het voeren van verweer tegen verzoeken tot instelling van een mentorschap/bewind. De raad vraagt hierover nadere informatie aan verweerder, die niet ter zitting aanwezig was.
Uitspraak
Beslissing van 12 maart 2014
in de zaak 13-303A
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
gemachtigde: de heer
klaagster
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam
gemachtigde: mr.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 10 oktober 2013 met kenmerk 40-13-0793, door de raad ontvangen op 14 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2014 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder. Bij brief van 23 december 2013 aan de raad heeft de gemachtigde van verweerder laten weten dat hij zonder verweerder ter zitting zou verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en de bij die brief gevoegde stukken, genummerd 1 tot en met 12;
- de brief van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 23 december 2013; en
- twee door (de gemachtigde van) klaagster ter zitting van de raad overgelegde toevoegingen de dato 20 november 2012.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klaagster bijstand verleend inzake een door de officier van justitie ingediend verzoek tot een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Bopz-verzoek). Op 5 juli 2012 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend voor opname van klaagster in een psychiatrisch ziekenhuis.
2.3 In augustus 2012 heeft verweerder klaagster opgezocht in de Mentrum ouderenkliniek, het ziekenhuis waarin zij op dat moment was opgenomen.
2.4 Klaagster en haar gemachtigde hebben op 11 september 2012 bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot instelling van een mentorschap en tot instelling van een bewind over de goederen van klaagster. Klaagster en haar gemachtigde hebben de kantonrechter verzocht de gemachtigde van klaagster te benoemen tot bewindvoerder en mentor (van klaagster).
2.5 Naar aanleiding van dit verzoek heeft de kantonrechter klaagster in de Mentrum ouderenkliniek gehoord. Bij dit verhoor was de gemachtigde van klaagster aanwezig. Klaagster heeft tijdens dit verhoor laten weten dat zij akkoord ging met de benoeming van haar gemachtigde tot haar bewindvoerder en mentor en dat zij geen inmenging van een vreemde wilde.
2.6 Op 22 oktober 2012 hebben ook de zoon en dochter van klaagster een verzoek tot onderbewindstelling en instelling mentorschap bij de kantonrechter ingediend. In dit verzoek werd een onafhankelijke derde, de heer L, als bewindvoerder en mentor voorgesteld.
2.7 Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2012 zijn de kinderen van klaagster gehoord. Bij deze behandeling waren naast de kinderen van klaagster ook verweerder - die als Bopz-advocaat door de rechtbank op de hoogte was gesteld van de mondelinge behandeling - en de heer L aanwezig. De kinderen van klaagster hebben toen laten weten geen vertrouwen te hebben in de gemachtigde van klaagster als bewindvoerder en mentor. Zij hebben de kantonrechter verzocht niet de gemachtigde van klaagster, maar de heer L als onafhankelijke derde tot bewindvoerder en mentor te benoemen. Verweerder heeft ter zitting laten weten dat klaagster tijdens zijn bezoek aan haar in de Mentrum ouderenkliniek in augustus 2012 te kennen had gegeven het eens te zijn met verweerders voorstel de taken van een bewindvoerder en mentor door een buitenstaander te laten vervullen.
2.8 Een dag na de mondelinge behandeling, te weten 9 november 2012, heeft verweerder namens klaagster bij de Raad voor Rechtsbijstand twee aanvragen voor een toevoeging ingediend met als omschrijving "Verweer mentorschap", respectievelijk "Verweer onderbewindstelling".
2.9 De kantonrechter heeft klaagster op 13 november 2012 nogmaals bezocht in de Mentrum ouderenkliniek. Bij dit gesprek waren ook de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig. De kantonrechter heeft klaagster en haar gemachtigde in dit gesprek geconfronteerd met de bezwaren van de kinderen tegen de benoeming van de gemachtigde van klaagster als bewindvoerder en mentor. Klaagster liet weten enkel haar gemachtigde als bewindvoerder en mentor te willen.
2.10 Bij brieven van 20 november 2012 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klaagster bericht dat de twee door verweerder namens klaagster op 9 november 2012 ingediende verzoeken om een toevoeging waren toegewezen.
2.11 Op 27 november 2012 heeft de kantonrechter wederom een gesprek gehad met de kinderen van klaagster. Bij dit gesprek was ook verweerder aanwezig.
2.12 Bij beslissing van 27 november 2012 is het verzoek van klaagster en haar gemachtigde tot benoeming van de gemachtigde van klaagster als bewindvoerder en mentor afgewezen en het verzoek van de kinderen tot benoeming van de heer L. als bewindvoerder en mentor toegewezen. Ten aanzien van de gemachtigde van klaagster heeft de kantonrechter overwogen dat deze niet heeft kunnen voorkomen dat in de vorige woning van klaagster een levensgevaarlijke situatie was ontstaan. Daarnaast ging de gemachtigde van klaagster naar het oordeel van de kantonrechter te veel mee in de wanen van klaagster.
2.13 Bij ongedateerde brief met bijlagen, door de raad ontvangen op 23 mei 2013, heeft (de gemachtigde van) klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet de belangen van klaagster zelf, maar die van haar kinderen (in het bijzonder haar dochter) heeft behartigd. De benoeming van de door de kinderen gewenste persoon als bewindvoerder en mentor is door verweerder "op touw gezet" en kost klaagster veel geld en zorgen.
4 VERWEER
4.1 Naar het oordeel van verweerder is de klacht ongegrond. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft verweerder begin juli 2012 verzocht klaagster bij te staan in het kader van een door de officier van justitie ingediend Bopz-verzoek. Verweerder heeft klaagster in dat licht thuis opgezocht en heeft bij die gelegenheid opgemerkt dat klaagster ernstig visueel gehandicapt is.
4.2 Voor en na de mondelinge behandeling van het Bopz-verzoek heeft verweerder met de kinderen van klaagster gesproken. De kinderen spraken bij die gelegenheden hun zorgen uit over de leefsituatie van hun moeder. Verweerder heeft toen de mogelijkheid van een verzoek tot onderbewindstelling en instelling mentorschap genoemd. Het Bopz-verzoek is vervolgens toegewezen.
4.3 In augustus 2012 heeft verweerder klaagster opgezocht in de Mentrum ouderenkliniek en ook met haar de mogelijkheid van een verzoek tot onderbewindstelling en instelling mentorschap besproken. Klaagster gaf in dat gesprek te kennen dat zij zich kon vinden in de toewijzing van een onafhankelijk persoon als bewindvoerder en mentor. Een schriftelijke bevestiging van het gesprek is achterwege gebleven in verband met de visuele handicap van klaagster. Verweerder heeft de inhoud van voormeld gesprek wel met de kinderen van klaagster besproken. Zij hebben toen laten weten een verzoek tot benoeming van een bewindvoerder en mentor bij de kantonrechter te zullen indienen.
4.4 Op het moment dat voormeld verzoek door de kinderen werd ingediend - te weten 22 oktober 2012 - was het verweerder niet bekend dat klaagster daartoe reeds zelf, via haar gemachtigde, was overgegaan. Daarmee werd hij pas geconfronteerd tijdens de mondelinge behandeling van 8 november 2012. Verweerder was voor de mondelinge behandeling opgeroepen bij brief van de rechtbank van 31 oktober 2012 als de Bopz-advocaat van klaagster. Verweerder heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling diverse pogingen ondernomen om telefonisch met klaagster in contact te komen, hetgeen hem helaas niet is gelukt.
4.5 Gezien de problematiek die voor de rechtbank aanleiding is geweest om klaagster gedwongen te doen opnemen en gezien de eerdere instemming van klaagster met de benoeming van een onafhankelijk persoon als bewindvoerder en mentor, heeft verweerder gemeend dat de benoeming van een onafhankelijk persoon als bewindvoerder niet in strijd zou zijn met enig belang van klaagster. Omdat in de loop van de tijd bovendien duidelijk werd dat de gemachtigde van klaagster al enige jaren intensief contact had met klaagster, maar het verweerder niet was gebleken dat de gemachtigde van klaagster klaagster op enigerlei wijze had ondersteund - anders dan met aandacht en gezelligheid -, terwijl zij bijvoorbeeld veel problemen had met haar verhuurder, heeft verweerder besloten om zich niet namens klaagster te verzetten tegen de benoeming van een onafhankelijk persoon tot bewindvoerder en mentor.
4.6 Verweerder benadrukt dat hij zich daarbij zeer wel bewust is (geweest) dat Bopz-advocaten, gezien de kwetsbare positie van de cliënt, extra zorgvuldig moeten optreden. Daarbij heeft verweerder in acht genomen dat enerzijds de cliënt zo goed mogelijk moet worden bijgestaan in de behartiging van zijn/haar belangen met inachtneming van de wensen van de cliënt. Anderzijds geldt bij verlenen van rechtsbijstand, niet alleen voor Bopz-zaken maar ook in het algemeen, dat een grens kan worden gesteld aan het volgen van de wens van de cliënt. Hetgeen de cliënt wenst, kan immers - zo ook in onderhavige geval - in strijd zijn met het belang van de cliënt, aldus nog steeds verweerder.
4.7 Verweerder benadrukt ten slotte dat de bezwaren van klaagster niet de benoeming van een bewindvoerder en mentor betreffen, maar uitsluitend de persoon van die figuur. Omdat de kosten voor een bewindvoerder en mentor ambtshalve worden vastgesteld, maakt het derhalve niet uit welke persoon wordt benoemd.
5 BEOORDELING
5.1 Het is de raad pas ter zitting van 28 januari 2014 gebleken – waar verweerder niet aanwezig was – dat verweerder namens klaagster op 9 november 2012 bij de Raad voor Rechtsbijstand twee aanvragen voor een toevoeging heeft ingediend. De nadere omschrijving van beide aanvragen betrof "Verweer onderbewindstelling" respectievelijk "Verweer mentorschap". Hieruit maakt de raad op dat verweerder van zijn voormalige cliënte, klaagster, een expliciete opdracht heeft gekregen om namens haar verweer te voeren tegen een verzoek tot onderbewindstelling en een verzoek tot instelling van mentorschap. Dit kan de raad echter niet aanstonds rijmen met de hiervoor weergegeven reactie van verweerder op de klacht. De gemachtigde van verweerder – die ter zitting wel aanwezig was – kon daarover desgevraagd geen opheldering geven. Hij toonde zich verrast door de toevoegingen.
5.2 De raad verzoekt verweerder in verband met een en ander de volgende vragen te beantwoorden:
1. Tegen welk(e) verzoekschrift(en) wilde verweerder verweer voeren?
2. Welk verweer stond verweerder daarbij voor ogen?
3. Wanneer heeft klaagster hem gevraagd het onder 1 bedoelde verweer te voeren?
5.3 De raad zal verweerder in de gelegenheid stellen in te gaan op voormelde vragen. Klaagster zal nadien in de gelegenheid worden gesteld hierop schriftelijk te reageren.
BESLISSING
De raad van discipline:
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen drie weken na verzending van deze beslissing, te weten 2 april 2014, schriftelijk antwoord te geven op de onder 5.2 geformuleerde vragen, waarna klaagster in de gelegenheid zal worden gesteld om - eveneens binnen drie weken nadien, derhalve 23 april 2014 - hierop te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.