Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:212

Zaaknummer

14-49

Inhoudsindicatie

Deze zaak hangt samen met zaak 14-48. Een advocaat legt in een procedure een e-mail van zijn cliënt over waarin de cliënt beschrijft dat hij aanwezig was toen zijn advocaat met de advocaat van de wederpartij belde. Wanneer hij door de wederpartij wordt aangesproken op het feit dat hij daarmee Gedragsregel 36, welke regel verbiedt om zonder mededeling vooraf aan degene met wie je spreekt iemand aan de telefoon te laten meeluisteren, zou hebben overtreden, ontkent hij dat hij de cliënt heeft laten meeluisteren. De deken dient daarop een dekenbezwaar in nu de betreffende advocaat volgens de deken in strijd met regel 30 van de Gedragsregels 1992 heeft gehandeld door in rechte een beroep te doen op een e-mail zijn cliënt waarin deze vermeldt dat hij erbij was toen verweerder telefonisch overleg voerde met de wederpartij terwijl verweerder wist dat dit feit niet juist is.

Inhoudsindicatie

Het bezwaar wordt door de raad gegrond verklaard. Aan verweerder wordt in deze zaak geen maatregel opgelegd vanwege de samenhang met de zaak 14-48 waarin wel een maatregel is opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van 14 juli 2014

in de zaak 14-49

naar aanleiding van het bezwaar van:

mr. T.J. Roest Crollius in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

deken

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

gemachtigde:

mr. A. Rijkelijkhuizen

advocaat te: Amstelveen

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 27 maart 2014 met kenmerk RvT 14-6 door de raad ontvangen op 28 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2014 in aanwezigheid van de deken en van verweerder, bijgestaan door mr. A. Rijkelijkhuizen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.1 vermelde brief van de deken van 27 maart 2014 en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 6.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder behartigt de belangen van enkele vennootschappen die een geschil hebben met mevrouw S. over een verkoop/ontwikkelingsovereenkomst betreffende de verkoop van percelen grond en de ontwikkeling van een bungalowpark. Tussen de cliënten van verweerder en mevrouw S is een procedure aanhangig bij de rechtbank Amsterdam. De belangen van mevrouw S. worden behartigd door mr. B.

2.3    Voorafgaand aan en tijdens de procedure heeft verweerder een aantal besprekingen gevoerd met mr. B. teneinde te bezien of een schikking tot de mogelijkheden behoort. Ook heeft verweerder regelmatig telefonisch overleg gevoerd met mr. B. Ook op  22 maart 2013 hebben verweerder en mr. B. telefonisch overleg gehad over de kwestie.

2.4    Verweerder heeft op 18 september 2013 namens zijn cliënten een conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie, in het geding gebracht in de procedure tegen mevrouw S. Bij deze conclusie is als productie 2 een kopie van een e-mailbericht d.d. 23 maart 2013 van de heer C., één van de cliënten van verweerder, gevoegd waarin onder meer het volgende is vermeld: “……  Ik zat erbij toen [naam mr. B.] met [naam verweerder] belde.  …. ”

2.5    Mr. B. heeft zich op 3 oktober 2013 bij de deken beklaagd over verweerder. Hij klaagde over het feit dat verweerder in strijd met regel 36 lid 1 van de Gedragsregels 1992 zijn cliënt, de heer C., mee heeft laten luisteren met het telefoongesprek tussen hem (mr. B.) en verweerder op 22 maart 2013 zonder zijn instemming of medeweten. Tevens klaagde mr. B. over het feit dat verweerder in strijd met regel 12 van de Gedragsregels 1992 bij diezelfde conclusie van antwoord d.d. 18 september 2013 als productie een confraternele e-mail van hem aan verweerder heeft overgelegd. 

2.6    Naar aanleiding van de klacht van mr. B. heeft de toenmalige deken mr. B. en verweerder uitgenodigd voor een bespreking op 19 december 2013.

2.7    Tijdens deze bespreking heeft verweerder aangegeven dat de heer C. niet heeft meegeluisterd met het telefoongesprek dat hij op 22 maart 2013 met mr. B. heeft gevoerd en dat C. ook niet aanwezig was in de ruimte waar verweerder met mr. B. telefoneerde.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

hij in strijd met regel 30 van de Gedragsregels 1992 heeft gehandeld door in rechte een beroep te doen op een e-mail d.d. 23 maart  2013 van zijn cliënt de heer C. waarin deze vermeldt dat hij erbij was toen verweerder telefonisch overleg voerde met mr. B. terwijl verweerder wist dat dit feit niet juist is.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij door de e-mail d.d. 23 maart 2013 te overleggen wilde aantonen dat partijen een goed onderling contact hadden en dat zij in een vroeg stadium geprobeerd hebben om een oplossing te zoeken teneinde eventuele problemen (het voeren van een gerechtelijke procedure) te voorkomen. Hij geeft aan dat de bewuste mededeling van de heer C. in de e-mail op geen enkele wijze is gebruikt als bewijs in de procedure.

5    BEOORDELING

5.1    Regel 30 van de Gedragsregels 1992 bepaalt dat een advocaat zich moet zich onthouden van het verstrekken van  feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat deze onjuist zijn. Rechters behoren advocaten op hun woord te kunnen geloven.

5.2    In casu heeft verweerder een e-mail van zijn cliënt ingebracht in een gerechtelijke procedure in welke e-mail is vermeld dat verweerders cliënt aanwezig was bij een telefoongesprek dat verweerder met mr. B. heeft gevoerd. Verweerder geeft echter aan dat deze mededeling niet juist is aangezien zijn cliënt niet bij het bewuste telefoongesprek aanwezig is geweest.

5.3    Het voorgaande betekent dat verweerder, door het overleggen van de bewuste e-mail waarin een mededeling is gedaan waarvan verweerder wist dat deze onjuist is, heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 30. Of deze overtreding van regel 30 ook tot een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerder leidt is afhankelijk van de omstandigheden.

5.4    Het gewicht van de onwaarheid voor de procedure die aanhangig was is niet heel groot. Het feit of de cliënt van verweerder wel of niet bij het bewuste telefoongesprek aanwezig is geweest lijkt immers voor de beoordeling van de gegrondheid van over en weer ingestelde vorderingen niet van belang. Verweerder heeft aangegeven dat de reden dat hij de e-mail in het geding heeft gebracht is dat hij de rechtbank wilde informeren over het feit dat er tussen partijen een sfeer van overleg was. Dat staat ook met zoveel woorden in punt 13 van de conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie d.d. 18 september 2013.

5.5    Aan de andere kant blijkt uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting dat de sfeer tussen de advocaten van de beide procespartijen verre van welwillend was. De raad wijst daarbij op het bewuste e-mail bericht d.d. 23 maart 2013 van de cliënt van verweerder aan de cliënte van mr. B.: “Ik mail jou maar even direct omdat ik het gevoel heb dat we (weer) in een strijd tussen advocaten zitten. Ik begrijp het eerlijk gezegd ook niet meer zo. Alles wat we doen lijkt verkeerd te zijn……Ik zat erbij toen [mr. B] met [verweerder] belde en vind het jammer dat [mr. B.] stelt dat het een ‘voorstel van niks is’ en hij doodziek wordt van mijn ‘gestroop’ in het gesprek…waarom steeds maar beledigingen? …… “ en op de mail van mr. B. aan verweerder d.d. 22 maart 2013: “Ik neem net kennis van uw tweede brief van vandaag. U bent nog geen steek veranderd: telefonisch toont u begrip, denkt u met mij mee, maar op papier zegt u iets anders. Het is dus weer afwachten hoe u uw cliënt weer opfokt met uw onjuiste verslaglegging.”

5.6    Gelet op de gespannen verhouding tussen partijen is de raad van oordeel dat verweerder zorgvuldiger had moeten zijn bij de selectie van de over te leggen e-mails. Dit brengt met zich mee dat de raad van oordeel is dat verweerder door overlegging van de bewuste e-mail heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het dekenbezwaar is derhalve gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad is van oordeel dat het tuchtrechtelijk verwijt dat in deze zaak aan verweerder wordt gemaakt moet worden bezien in samenhang met de klachten van mr. B. tegen verweerder, die door de raad onder zaaknummer 14-48 zijn behandeld en deels gegrond zijn verklaard. Gelet op het feit dat aan verweerder in die zaak de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd ziet de raad in deze zaak af van het opleggen van een maatregel.     

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het bezwaar gegrond;

ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. G.A.M. van den Assum, E. Bige, R.P.F. van der Mark en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.