Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:250

Zaaknummer

13/13

Inhoudsindicatie

De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat klager te lang heeft gewacht met het indienen van een klacht. Reeds in juni 2004 was klager op de hoogte van het handelen van zijn advocaat (verweerder) waarover hij eerst in 2012 een klacht indient. Voorzitter heeft klager terecht kennelijk niet-ontvankelijk geoordeeld. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 4 juli 2014

in de zaak 13/13

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 28 februari 2013 op de klacht van:

 

de heer [    ]

klager

gemachtigde: de heer [    ]

 

 

tegen:

mr. [    ]

verweerder

gemachtigde: mr. [    ]

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 30 januari 2013 met kenmerk 011/012 KL055, door de raad ontvangen op 1 februari 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 28 februari 2013 heeft de  voorzitter van de raad klachtonderdeel a, c en e kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel b en d ongegrond verklaard, welke beslissing op 5 maart 2013 is verzonden aan klager.

1.3    Bij brief van 15 maart 2013 door de raad per fax ontvangen op dezelfde datum, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van maandag 19 mei 2014 in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde, de heer A. F., bijgestaan door de heer M. F. Verweerder is eveneens ter zitting verschenen tezamen met zijn gemachtigde, mr. B. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede het verzetschrift van klager d.d. 15 maart 2013.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder de vordering van klager op mr. F. in 1997 heeft laten verjaren en zich eerst daarna op het standpunt heeft gesteld dat hij een negatief procesadvies had afgegeven zodat klager van de verjaring geen nadeel heeft ondervonden. Klager heeft een dergelijk negatief procesadvies niet ontvangen. Bovendien heeft verweerder een procedure gevoerd, terwijl hij wist, althans behoorde te weten dat de betreffende vordering was verjaard. Kortom verweerder is tekort geschoten in de belangenbehartiging van klager.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

de voorzitter klager ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht. Klager is in 1997 niet op de hoogte gesteld van de mogelijke verjaring. Klager herhaalt dat hij noch mondeling noch schriftelijk een negatief procesadvies heeft ontvangen. Klager benadrukt dat hij tijdens een gesprek op 10 maart 2011 op het kantoor van de gemachtigde van verweerder nogmaals bewijs heeft gevraagd van het beweerdelijk afgegeven procesadvies van 1997. Klager heeft dat niet ontvangen.

 

4    VERWEER

4.1    De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat er geen nieuwe stellingen in het verzetschrift naar voren zijn gekomen. Ook zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Voor het overige verwijst zij naar het standpunt van verweerder zoals neergelegd in de brief van 5 juli 2012 aan de deken.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat uit de stukken en hetgeen ter zitting is behandeld niet gebleken is dat de beslissing van de voorzitter met betrekking tot klachtonderdeel a niet juist is. Terecht heeft de voorzitter geoordeeld dat klager, door eerst in 2012 een klacht in te dienen tegen verweerder, te lang heeft gewacht. Immers uit de brief van verweerder van 30 juni 2004 aan klager blijkt dat verweerder, in ieder geval na de negatieve uitspraak van het gerechtshof te L. van 27 maart 2002, schriftelijk aan klager heeft laten weten dat, indien er wel een inhoudelijke toetsing zou hebben plaatsgevonden, de vordering vrijwel zeker zou zijn afgewezen. Vaststaat daarmee dat klager in ieder geval vanaf 30 juni 2004 kennis droeg van de negatieve beoordeling door verweerder van de proceskansen van klager in de civiele procedure. Een termijn van 8 jaar alvorens een klacht in te dienen is onder de geschetste omstandigheden te lang.

5.2    Voor zover het verzet zich richt tegen het oordeel van de voorzitter dat niet is komen vast te staan dat verweerder tijdens de bespreking op 10 maart 2011 op het kantoor van de gemachtigde van verweerder zijn standpunt heeft gewijzigd, is de raad van oordeel dat dit oordeel juist is. Immers uit de brief van 30 juni 2004 blijkt dat verweerder van mening was dat de procedure tegen mr. F. inhoudelijk gezien vrijwel kansloos was. Het feit dat van de zijde van verweerder tijdens de bespreking van 10 maart 2011 (waarbij verweerder overigens zelf niet aanwezig was) is aangegeven dat onderzocht zou worden wat er aan informatie / bewijs was te achterhalen met betrekking tot het negatieve procesadvies van verweerder, betekent in het geheel niet dat verweerder daarmee is teruggekomen op zijn eerder ingenomen standpunt.

5.3    Voor zover het verzet zich richt tegen het oordeel van de voorzitter dat niet is komen vast te staan dat verweerder een procedure heeft gevoerd terwijl hij wist dat de desbetreffende vordering was verjaard, is de raad van oordeel dat ook dit oordeel juist is. Aannemelijk is dat verweerder met het beroep op verjaring werd geconfronteerd toen daarop door de wederpartij een beroep werd gedaan.

5.4    De raad is van oordeel dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter van de raad, waarmee de raad zich verenigt.

5.5    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.M. Lorist, voorzitter, mrs. F. Klemann, L.J. van der Veen, G.J. van der Veer, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2014.

 

griffier                                                                      voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.