Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:307

Zaaknummer

14-282A en 14-283A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over uitlatingen van advocaat wederpartij. Niet gebleken van onjuiste mededelingen in of buiten processtukken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 17 november 2014

in de zaak 14-282A en 14-283A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 16 oktober 2014, met kenmerk 4014-0143, door de raad ontvangen op 17 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klachten wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager en zijn ex-partner (hierna: de ex-partner) hebben samen twee minderjarige kinderen. Gedurende hun relatie woonden klager en de ex-partner samen, laatstelijk op het adres van klager in Diemen. Klager huurde eveneens een woning in Amsterdam, waar partijen eerst hebben samengewoond.

1.3 Tot januari 2013 hadden klager en de ex-partner samen een schoonmaakbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma, welke vennootschap stond ingeschreven op het adres van de woning in Amsterdam.

1.4 Verweerders behartigen de belangen van de ex-partner in kwesties betreffende de afwikkeling van de v.o.f.

1.5 In het kader van de ontbinding van de v.o.f. hebben partijen afgesproken dat de ex-partner tijdelijk in de woning in Amsterdam zou verblijven.

1.6 Op 24 oktober 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager, de ex-partner en de betrokken advocaten, waaronder verweerders. Een verklaring van de advocaat van klager d.d. 3 februari 2014 luidt als volgt, voor zover relevant:

“Tijdens de bespreking is door [de ex-partner], alsmede haar beide advocaten, bevestigd dat [de ex-partner] slechts tijdelijk in de huurwoning van [klager] zou verblijven. Dit tot het moment dat zij een eigen passende woning zou vinden. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij zich zou inspannen om zo spoedig mogelijk een andere woning te kunnen betrekken. Een en ander is door haar advocaat [verweerder sub 2] een later aan mij bevestigd per e-mail d.d. 25 oktober 2012, waarbij [verweerder sub 2] de weergave van zijn cliënte geeft van de gemaakte afspraken die dag ervoor.”

1.7 Een e-mail van verweerder sub 1 aan de advocaat van klager van 25 oktober 2012 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“[De ex-partner] blijft woonachtig in de gezamenlijk gehuurde woning aan de Rustenburgerstraat (…) totdat zij een andere woning heeft gevonden. Vanzelfsprekend zal [de ex-partner] zich inspannen dat zij zo spoedig mogelijk een andere geschikte woning vindt.”

1.8 De vaststellingovereenkomst die op 16 januari 2013 tussen klager en de ex-partner tot stand is gekomen luidt, voor zover relevant, als volgt:

“[Klager] draagt er (zoveel als mogelijk) zorg voor dat [de ex-partner] tijdelijk geen correspondentie meer ontvangt (op haar huidige tijdelijke adres Rustenburgerstraat (…)) welke is bestemd voor [de v.o.f.].”

1.9 Bijlage 2 bij de vaststellingsovereenkomst betreft een lijst van goederen die eigendom waren van de v.o.f. en waarvan de ex-partner de eigendomsrechten aan klager heeft geleverd. Op de lijst heeft verweerder sub 2 met de hand erbij geschreven:

“[De ex-partner] levert bovenstaande zaken, voor zover zij daarover beschikt, zo spoedig mogelijk bij [de heer K] in.”

1.10 In een kort geding procedure die tussen klager en de ex-partner is gevoerd heeft op 31 oktober 2013 de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De pleitaantekeningen van verweerder sub 2 luiden, voor zover relevant, als volgt:

“Partijen hebben afgesproken dat [de ex-partner] na de breuk haar intrek in de woning te Amsterdam zou nemen.”

1.11 Bij dagvaarding van 14 november 2013 heeft de ex-partner klager gedagvaard in een procedure met betrekking tot nakoming van de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst. De dagvaarding luidt, voor zover relevant, als volgt:

“[De ex-partner] woont met medeweten en toestemming van [klager] in de huurwoning aan de Rustenburgerstraat.”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

In zaaknummer 14-282A (tegen verweerder sub 1)

verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van zijn cliënte mededelingen over het verblijf van zijn cliënte in de woning aan de Rustenburgerstraat heeft gedaan die in strijd lijken met hetgeen partijen eerder zijn overeengekomen tijdens de bespreking ten kantore van de advocaat van klager;

In zaaknummer 14-283A (tegen verweerder sub 2)

a. verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van zijn cliënte, in zijn  processtukken en ter zitting mededelingen over het verblijf van zijn cliënte in de woning aan de Rustenburgerstraat heeft gedaan die in strijd lijken met hetgeen partijen eerder zijn overeengekomen tijdens de bespreking ten kantore van de advocaat van klager;

b. verweerder een toezegging heeft gedaan betreffende overhandiging van zaken aan de boekhouder van klager, welke overhandiging niet heeft plaatsgevonden.

3 VERWEER

3.1 Verweerders hebben aangevoerd dat zij geen mededelingen in strijd met de waarheid hebben gedaan. Zij hebben slechts de feitelijke situatie tussen klager en de ex-partner, hun cliënte, weergegeven. Hun cliënte is de overeenkomst tussen haar en klager nagekomen, nu zij zich heeft ingespannen een andere woning te vinden. Dat hun cliënte daarin niet is geslaagd, vindt mede daarin zijn oorzaak dat klager zijn financiële verplichtingen jegens haar niet nakomt, waardoor zij in geldnood verkeert. Daarbij merken verweerders op dat zij geen partij zijn bij de vaststellingsovereenkomst tussen klager en zijn ex-partner; zij raden slechts hun cliënte. Verweerders zien niet in hoe hen daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b van de klacht in zaaknummer 14-283A, heeft verweerder sub 2 nog aangevoerd dat zijn cliënte hem heeft bevestigd dat zij de zaken, voor zover zij daarover beschikte, heeft ingeleverd. Verweerder sub 2 gaat uit van de juistheid van die verklaring van zijn cliënte en heeft ook geen aanleiding daaraan te twijfelen. Bovendien betreft het een verplichting van zijn cliënte om die zaken te retourneren, en niet een verplichting van hemzelf jegens klager.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2 Nu de klachten zijn gericht tegen verweerders als advocaten van klagers wederpartij stelt de voorzitter bij de beoordeling van de klachten voorop, dat het de primaire taak van de advocaat is om de belangen van zijn cliënt te behartigen, dat wil zeggen om partijdig te zijn. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt, zulks in overleg met zijn cliënt. Deze vrijheid is niet absoluut. Deze wordt onder meer beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt moet behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

De klacht jegens verweerder sub 1 (14-282A) en verweerder sub 2 (14-283A), klachtonderdeel a

4.3 De klacht richt zich in de kern tegen de uitlatingen van verweerders als hierboven weergegeven onder 1.10 en 1.11, in samenhang met de bespreking die heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2012.

4.4 Met verweerders is de voorzitter van oordeel dat verweerders, zowel in als buiten processtukken, geen kennelijk onjuiste stellingen hebben ingenomen, nu de ex-partner inderdaad in de woning in Amsterdam verbleef met medeweten en toestemming van klager. Het niet nadrukkelijk vermelden dat partijen waren overeengekomen dat het verblijf van de ex-partner tijdelijk was totdat zij een eigen passende woning zou vinden, maakt de uitlatingen van verweerders niet kennelijk onjuist. Door verweerders zijn derhalve geen tuchtrechtelijke grenzen overschreden.

4.5 Naar de voorzitter begrijpt, is de grief die aan klagers klacht ten grondslag ligt er vooral in gelegen dat zijn ex-partner in weerwil van de gemaakte afspraken, aanspraak is gaan maken op het huurrecht op de woning in Amsterdam. Ook als die afspraken en het schenden ervan door een civiele rechter zouden worden vastgesteld – dat is niet aan de tuchtrechter – , dan nog kan naar het oordeel van de voorzitter deze handelwijze van klagers ex-partner verweerders niet tuchtrechtelijk worden aangerekend.

4.6 Onder verwijzing naar de hiervoor onder 4.1 genoemde maatstaf en in het licht van het voorgaande, acht de voorzitter het optreden van verweerders niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is daarom in beide zaken kennelijk ongegrond.

De klacht jegens verweerder sub 2 (13-363A), klachtonderdeel b

4.7 Met betrekking tot klachtonderdeel b van de klacht jegens verweerder sub 2, inhoudende dat hij een toezegging zou hebben gedaan om bepaalde zaken aan klager te overhandigen, welke toezegging niet is nagekomen, overweegt de voorzitter als volgt.

4.8 Verweerder sub 2 heeft uitsluitend in zijn hoedanigheid van advocaat van zijn cliënte een toezegging namens haar gedaan om zaken van de v.o.f. aan klager te overhandigen. Er is geen sprake van een eigen toezegging van verweerder sub 2 jegens klager. Ook indien zijn cliënte die toezegging niet zou zijn nagekomen, hetgeen door verweerder sub 2 wordt betwist, dan nog geldt dat door het enkele doen van de toezegging namens zijn cliënte door verweerder sub 2 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Derhalve is ook klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter:

- In zaaknummer 14-282A:

Verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

- In zaaknummer 14-283A:

Verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 17 november 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

-  verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.