Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:75

Zaaknummer

13-237

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar tegen een advocaat die bij wisseling van arrondissement een formulier voor de Raad van Toezicht onjuist heeft ingevuld. Zij maakte geen melding van een lopende klachtzaak terwijl daar uitdrukkelijk om werd gevraagd. Aanstelling door verweerster van een advocaat-stagiaire als bestuurder van de Stichting Derdengelden. Bezwaren gegrond.

Uitspraak

Beslissing van 27 januari 2014

in de zaak 13-237

naar aanleiding van het bezwaar van:

de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 18 september 2013 met kenmerk K13/134, door de raad ontvangen op 19 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 11 november 2013 in aanwezigheid van de deken en verweerster, bijgestaan door haar raadsman mr. G. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De in 1.1 genoemde brief van de deken met de daarin genoemde bijlagen 1 t/m 6.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster is op 27 februari 2009 beëdigd als advocaat te Arnhem. Na haar advocaat-stage is zij in Bussum als advocaat ingeschreven. Verweerster heeft een verhuizing per 1 maart 2013 van haar kantoor doorgegeven. Zij zou van het arrondissement Midden-Nederland verhuizen naar het arrondissement Gelderland. Op 18 maart 2013 heeft verweerster een formulier ingevuld om de verklaring ex artikel 2 lid 2 Advocatenwet te verkrijgen. Bij de vraag of er op dat moment een of meerdere tuchtrechtelijke klachten in onderzoek waren, heeft verweerster geantwoord met: “nee”. Ten tijde van het invullen van de verklaring speelde in Amsterdam een klachtzaak tegen verweerster, waarbij de mondelinge behandeling van de klacht reeds had plaatsgevonden. De beslissing van de raad van discipline werd in de tweede helft van april 2013 verwacht.

2.3    Op 22 maart 2013 heeft de deken Midden-Nederland de verklaring ex artikel 2 lid 2 Advocatenwet afgegeven en op 25 maart 2013 heeft verweerster deze verklaring toegezonden aan de Raad van Toezicht Gelderland. Ook bij deze toezending maakte verweerster geen melding van de klachtzaak in Amsterdam. Bij beslissing van 24 april 2013 is aan verweerster door de raad van discipline te Amsterdam in de hiervoor sub 2.2 genoemde klachtzaak een waarschuwing opgelegd.

2.4    Al voor de verhuizing naar arrondissement Gelderland werkte de advocaat-stagiaire mr. B. (hierna te noemen “mr. B.”) op het kantoor van verweerster. Zij was beëdigd in juni 2011 en stond ingeschreven in het arrondissement Midden-Nederland. Haar patroon was mr.  R. in Bussum. Mr. B. werkte feitelijk op het kantoor van verweerster en tussen mr. B. en verweerster bestond (en bestaat) een arbeidsverhouding. Bij brief van 31 juli 2013 heeft verweerster aan de Raad van Toezicht een verzoek gedaan om goedkeuring van een buitenpatronaat voor mr. B. en daarnaast verzocht zij om de termijn om zelf patroon te worden te verkorten. De Raad van Toezicht heeft deze verzoeken op 13 augustus 2013 afgewezen. Mr. B. is met ingang van 5 augustus 2013 bij BAR aangemeld als geschorst, omdat zij niet meer werkzaam was onder leiding van een patroon.

2.5    Om het nieuwe kantoor in het arrondissement Gelderland te kunnen starten heeft verweerster de gebruikelijke entreetoets moeten invullen. Daaruit bleek dat zij in strijd met de regels haar advocaat-stagiaire mr. B. had aangesteld als bestuurder van de Stichting Derdengelden.

2.6    Verweerster houdt kantoor onder de naam ‘A… Advocaten’. Bij de Kamer van Koophandel staat haar kantoor ingeschreven als eenmanskantoor.

2.7    Bij brief met bijlagen van 18 september 2013 heeft de deken zijn bezwaren over verweerster aan de raad kenbaar gemaakt.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij in het vragenformulier ter verkrijging van een verklaring ex artikel 2 lid 2 Advocatenwet in strijd met de waarheid heeft verklaard dat er geen tuchtrechtelijke klacht tegen haar liep;

b)    zij heeft bewerkstelligd dat mr. B. feitelijk in dienst was en werkzaam was op haar kantoor in Bussum en later in Arnhem, terwijl zij stond ingeschreven in het arrondissement Midden-Nederland en terwijl zij bij de Orde te boek stond en op tableau stond ingeschreven als stagiaire van mr. De Raadt te Bussum. Doordat verweerster nooit goedkeuring voor een patronaat heeft gevraagd en zij daarvoor nog niet was gekwalificeerd heeft zij de Raad van Toezicht misleid.

c)    zij in strijd met het bepaalde in de VAFI de advocaat-stagiaire als bestuurder van de Stichting Derdengelden waar het kantoor van verweerster gebruik van maakt, heeft laten fungeren;

d)    zij handelt in strijd met het bepaalde in de Advocatenwet en de Samenwerkingsverordening door naar buiten te treden onder de naam ‘A… Advocaten’ terwijl slechts één  advocaat aan het kantoor verbonden is.

4    BEOORDELING

4.1    Het eerste bezwaar (a) van de deken betreft het onjuist invullen door verweerster van het formulier ex artikel 2 lid 2 Advocatenwet. Verweerster stelt zich niet bewust te zijn geweest van onjuist invullen van het formulier, omdat het onderzoek na de mondelinge behandeling van de klacht door de raad van discipline al zou zijn gesloten. Dit laatste ziet verweerster onjuist. De mondelinge behandeling van de zaak mocht dan al wel achter de rug zijn, en  het onderzoek ter zitting gesloten, maar daarmee was die klachtzaak natuurlijk nog niet afgesloten. Verweerster heeft de vraag beantwoord alsof er werd gevraagd naar de stand waarin zich eventuele klachten zouden bevinden kan niet serieus hebben gemeend dat het bij die vraag daarom zou gaan. Een ongeclausuleerd ‘nee’ op de vraag of er een klacht in onderzoek was tegen verweerster was gezien het feit dat verweerster wachtte op een inhoudelijke beslissing van de raad van discipline in elk geval niet op zijn plaats. Zij had op deze vraag tenminste de toelichting moeten geven dat zij nog op een tuchtrechtelijke beslissing wachtte. Dit bezwaar is gegrond.

4.2    Het tweede bezwaar (b) betreft het feitelijk in dienst nemen van mr. B. op het kantoor van verweerster, terwijl mr. B. formeel advocaat-stagiaire was van mr. R. in Bussum. Verweerster diende er van op de hoogte te zijn dat deze gang van zaken in strijd is met alle regelgeving op het gebied van advocaat-stagiaires. Het bezwaar van de deken is dan ook gegrond.

4.3    Ondanks de uitdrukkelijke vraag van verweerster om een beslissing te nemen over het al dan niet zijn toegestaan van de huidige werkzaamheden van mr. B. als juridisch medewerker op het kantoor van verweerster, laat de raad zich hier niet over uit. Dit was geen onderdeel van het bezwaar van de deken. Deze vraagstelling is niet geïnstrueerd door het bureau van de deken en zou nader onderzoek vergen.

4.4    Het derde bezwaar (c) betreft het feit dat verweerster haar stagiaire als bestuurder van de Stichting Derdengelden heeft laten fungeren, terwijl dit in strijd met de regels is. Verweerster heeft dit erkend en hoewel zij inmiddels de fout heeft rechtgezet dient dit bezwaar eveneens gegrond te worden verklaard.

4.5    Terzake klachtonderdeel d) heeft verweerster ter zitting gesteld dat zij per 1 november 2013 een nieuwe kantoorgenoot heeft. Daarop heeft de deken het vierde bezwaar laten vervallen, omdat vanaf dat moment het meervoud ‘advocaten’ in de naam van het kantoor van verweerster weer wel past.

5    MAATREGEL

Gezien de ernst van de gegronde bezwaren en het beperkte inzicht van verweerster in hetgeen haar rol hierin is geweest, acht de raad het opleggen van een maatregel van een berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    Verklaart de bezwaren a), b) en c) gegrond.

-    Legt aan verweerster op de maatregel van een berisping

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, P.R.M. Noppen, B.E.J.M. Tomlow en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.