Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:94

Zaaknummer

13-256

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over optreden in een bijstandszaak van klaagster. Klaagster verwijt verweerster dat zij de beroepsgronden van het beroepschrift dat aan de Raad van Beroep en Centrale Raad van Beroep heeft gezonden niet heeft aangevuld, dat zij klaagster niet heeft geïnstrueerd over het in het geding brengen van aanvullend bewijs en de termijnen voor het indienen van aanvullende gronden, niet voldoende bereikbaar was voor klaagster en haar onvoldoende heeft begeleid en ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de algemene voorwaarden van haar kantoor. Klacht ongegrond. De raad overweegt als volgt. Verweerster kon geen gronden aanvullen omdat de daarvoor benodigde informatie met bewijsstukken niet door klaagster was verstrekt. Het was voor klaagster duidelijk waarom het daarbij ging en verweerster heeft klaagster voldoende geïnformeerd over de termijnen voor het aanvullen van beroepsgronden. Op de algemene voorwaarden heeft verweerster geen beroep gedaan zodat klaagster bij dit onderdeel van haar klacht geen belang heeft.

Uitspraak

Beslissing van 7 april 2014

in de zaak 13-256

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw X

klaagster

tegen:

mr. Y

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 17 oktober 2013 met kenmerk K 13/55, door de raad ontvangen op 18 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 januari 2014 in aanwezigheid van verweerster, bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van klaagster in de periode van oktober 2011 tot januari 2013 in een kwestie met betrekking tot de intrekking van een bijstandsuitkering. Verweerster heeft klaagster bijgestaan in de beroepsfase en tijdens het hoger beroep.

2.3    De gemeente Apeldoorn had de bijstandsuitkering van klaagster over een aantal maanden in 2009 en 2010 ingetrokken, althans gekort. Uit onderzoek was de gemeente gebleken dat er in genoemde periode kentekens op naam van klaagster geregistreerd stonden en dat er met betrekking tot die kentekens transacties hadden plaatsgevonden. Door de gemeente hierover niet te informeren schond klaagster volgens de gemeente haar informatieplicht. Haar recht op bijstand kon daarom niet worden vastgesteld, reden waarom de gemeente de uitkering met 60% verlaagde en de in haar visie ten onrechte betaalde bijstand van klaagster terugvorderde.

2.4    Klaagster heeft tegen de beschikkingen van de gemeente bezwaar gemaakt in welke periode klaagster door een andere advocaat is bijgestaan. Het bezwaar werd bij beschikking van 8 september 2011 ongegrond verklaard. Volgens de bezwaarcommissie kon klaagster geen objectief verifieerbaar bewijs leveren van de aan- en verkoopbedragen van de door haar verkochte voertuigen, waardoor niet mogelijk was vast te stellen wat klaagster daaraan had overgehouden en op hoeveel bijstand zij recht had. 

2.5    Op 18 oktober 2011 heeft verweerster bij de rechtbank Zutphen beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking. Daarbij heeft verweerster verzocht om een termijn voor het aanvullen van de gronden van het beroep. Het beroep is behandeld op 23 februari 2012 bij welke behandeling klaagster en verweerster aanwezig zijn geweest. Bij beslissing d.d. 2 mei 2012 is het beroep ongegrond verklaard.

2.6    Op 13 juni 2012 heeft verweerster bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing. Daarbij heeft verweerster verzocht om een termijn voor de aanvulling van de gronden van het hoger beroep. Ten tijde van het indienen van het beroepschrift had verweerster haar werkzaamheden opgeschort wegens het onbetaald blijven van de op grond van de verkregen toevoeging opgelegde eigen bijdrage en het griffierecht.

2.7    In een e-mail van 18 oktober 2011 heeft verweerster aan klaagster bevestigd dat een kort beroepschrift zou worden ingediend om de termijn veilig te stellen en dat daarbij een nieuwe termijn voor de aanvulling van de gronden zou worden gevraagd. In een e-mail aan klaagster van 20 oktober 2011 heeft verweerster naar aanleiding van een vraag van klaagster laten weten dat in het beroepschrift de gronden kort waren genoemd, dat nagenoeg in alle gevallen een termijn wordt verleend voor de aanvulling van gronden en dat indien dit onverwachts toch niet het geval zou zijn de gronden ook nog op de zitting konden worden aangevuld. In een e-mail van 25 januari 2012 heeft verweerster aan klaagster bevestigd dat was afgesproken dat de gronden van het hoger beroepschrift niet schriftelijk maar ter zitting zouden worden aangevuld. Bij fax d.d. 26 januari 2012 heeft verweerster aan de Rechtbank Zutphen laten weten dat de gronden niet schriftelijk werden aangevuld, maar dat klaagster graag in de gelegenheid werd gesteld haar gronden ter zitting mondeling toe te lichten.

2.8    Van de Centrale Raad van Beroep heeft verweerster twee schriftelijke verzoeken tot aanvulling van de beroepsgronden ontvangen d.d. 21 juni 2012 en 23 juli 2012. Bij brief d.d. 24 juli 2012 heeft verweerster laatst genoemde brief aan klaagster doorgezonden met de opmerking dat zij niet verwachtte dat klaagster nog nadere gronden wenste in te dienen maar als dat wel het geval was zij dat graag vernam.

2.9    In een e-mail van 7 juni 2012 heeft verweerster klaagster verzocht de voorschotdeclaratie d.d. 3 mei 2012 van (na correctie) € 191,- uiterlijk 12 juni 2012 te voldoen bij gebreke waarvan geen hoger beroep zou kunnen worden ingesteld. In een e-mail van 12 juni 2012 heeft klaagster gevraagd of het hoger beroep inmiddels was ingediend en aangegeven dat zij ervan uit ging dat de bijzondere bijstand (raad: bedoeld zal zijn de gemeente) de declaratie van verweerster rechtstreeks aan verweerster zou betalen. Bij brief d.d. 6 augustus 2012 heeft verweerster aan klaagster kopieën van de openstaande declaraties gezonden. In deze brief wordt tevens bevestigd dat klaagster zo spoedig mogelijk bijzondere bijstand zal aanvragen en dat zij op 9 augustus 2012 aan de secretaresse van verweerster zal laten weten hoe de aanvraag is verlopen. Voors is in die brief vastgelegd dat indien de bijzondere bijstand wordt afgewezen klaagster het openstaande bedrag per omgaande zelf zal voldoen. Onweersproken is door verweerster gesteld dat klaagster in een e-mail van 6 september 2012 aan verweerster heeft laten weten dat de aanvraag voor bijzondere bijstand was afgewezen.

2.10    Bij brieven d.d. 13 juni 2012, 16 juli 2012 en 1 november 2012 heeft verweerster klaagster aanmaningen gezonden voor de betaling van (het restant) van haar nota en gedreigd met opschorting van werkzaamheden. Toen betaling uitbleef heeft verweerster dit ook daadwerkelijk gedaan.

2.11    Bij brief van 20 december 2012 heeft mr. I, kantoorhoudende te Apeldoorn, aan verweerster laten weten dat klaagster zich tot hem had gewend en heeft hij haar verzocht een aantal vragen over de behandeling van de zaak te beantwoorden. In een e-mail van 28 december 2012 aan klaagster heeft  verweerster een telefoongesprek bevestigd met klaagster naar aanleiding van deze brief. De vragen uit de brief van mr. I zijn tijdens dit telefoongesprek met klaagster besproken en beantwoord en er is afgesproken dat verweerster op de brief van mr. I niet zou antwoorden, aldus genoemde e-mail. Vervolgens heeft mr. I verweerster laten weten dat zij alleen met hem over de zaak kon corresponderen. Bij brief d.d. 2 januari 2013 heeft klaagster mr. I bericht dat het haar is toegestaan met klaagster contact op te nemen omdat zij haar cliënte is en dat zij daarom niet bereid is om verder met mr. I over de zaak te corresponderen.

2.12    In januari 2013 heeft mr. I namens klaagster de deken verzocht tussen klaagster en verweerster te bemiddelen. Vervolgens heeft verweerster haar relatie met klaagster beëindigd. Het hoger beroep was in januari 2013 nog in behandeling bij de Centrale Raad van Beroep.

2.13    Bij brief met bijlagen van 10 april 2013 heeft mr. I zich namens klaagster bij de deken beklaagd over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster alleen maar een voorlopig beroepschrift aan de rechtbank heeft gezonden, zonder de gronden op een later moment aan te vullen en zonder hierover met klaagster afspraken te maken,

b)    verweerster alleen maar een voorlopig hoger beroepschrift aan de Centrale Raad van Beroep heeft gezonden, zonder de gronden op een later moment aan te vullen en zonder hierover met klaagster afspraken te maken,

c)    verweerster de brieven van de griffier van de Centrale Raad van Beroep, waarin een termijn wordt verleend voor het aanvullen van de beroepsgronden, niet aan klaagster heeft doorgezonden en ook zelf niet op die verzoeken van de griffier heeft gereageerd,

d)    verweerster klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van haar fout toen bleek dat zij de door de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep verleende termijn voor de aanvulling van de beroepsgronden ongebruikt had laten verstrijken.

e)    verweerster klaagster bij brief d.d. 29 januari 2013 ten onrechte heeft laten weten dat het bij de Centrale Raad van Beroep ingediende beroepschrift reeds alle gronden van het beroep vermeldde en dat zij alleen zekerheidshalve om een nadere termijn voor de aanvulling van gronden had verzocht,

f)    verweerster klaagster bij brief d.d. 29 januari 2013 opzettelijk in strijd met de waarheid heeft meegedeeld, dat indien klaagster tegen alle verwachtingen in toch nog nadere bewijsstukken zou kunnen aanleveren de gronden van het beroep nog aangevuld konden worden.

g)    verweerster niet heeft geïnformeerd en geïnstrueerd over aanvullend bewijs.

h)    verweerster klaagster bij brief d.d. 29 januari 2013 ten onrechte heeft laten weten dat het bij de Centrale Raad van Beroep ingediende beroepschrift reeds alle gronden van het beroep vermeldde en dat zij alleen zekerheidshalve om een nadere termijn voor de aanvulling van gronden had verzocht,

i)    verweerster vragen en antwoorden van klaagster onbeantwoord heeft gelaten en haar werkzaamheden heeft opgeschort terwijl de toevoeging nog van kracht was en heeft nagelaten klaagster over de gevolgen daarvan te informeren,

j)    verweerster telefonisch onbereikbaar was voor klaagster,

k)    verweerster gebruik heeft gemaakt van art. 11 van de algemene voorwaarden van haar kantoor dat bepaalt dat de medewerkers van het kantoor gegevens van hen die gebruik maken van diensten van het kantoor voor zover nuttig en/of noodzakelijk aan anderen van het kantoor mogen verstrekken.

l)    verweerster gebruik heeft gemaakt van art. 12 van de algemene voorwaarden van haar kantoor dat bepaalt dat een vertragingsrente van 2% per maand en incassokosten van 15% worden bedongen,

m)    verweerster een brief van mr. I van 20 december 2012 niet heeft beantwoord en zodoende geen helderheid heeft verschaft over de aan klaagster verzonden declaraties en aanmaningen in relatie tot de aan klaagster toegekende bijzondere bijstand.

n)    verweerster klaagster onvoldoende heeft begeleid waardoor klaagster zich in de steek gelaten voldoende en verweerster van klaagster heeft verlangd dat zij geen gebruik zou maken van de diensten van haar huidige raadsman.

4    VERWEER

Klaagster moest gegevens verschaffen over haar winst uit de verkoop van motorvoertuigen, die door haar niet aan de gemeente Apeldoorn was opgegeven. Het standpunt van de gemeente was dat er geen objectieve en verifieerbare gegevens voorhanden waren en dit vormde voor de gemeente aanleiding om de uitkering te verlagen/ stop te zetten en de teveel betaalde bijstand terug te vorderen

Klaagster kwam bij verweerster omdat haar voorganger de zaak kansloos vond en niets aan de zaak wilde doen. Ook verweerster heeft aan klaagster aangegeven dat de zaak kansloos zou zijn als zij er niet alsnog in zou slagen nader bewijs te verzamelen. Klaagster wilde echter toch dat de zaak in beroep en hoger beroep werd doorgezet.

Het behoorde tot de verantwoordelijkheid van verweerster om met klaagster te bespreken welk materiaal er verzameld moest worden voor het welslagen van de zaak. Dat heeft verweerster gedaan. Het behoorde tot de taak van klaagster om de bewijsmiddelen te verzamelen. Daarin is klaagster niet geslaagd. De motorrijtuigen waren betrokken via de heer Q. De heer Q was een kennis van klaagster en met klaagster is besproken dat hij een verklaring diende af te geven met vermelding van een juiste koopprijs en bewijzen betreffende de doorverkoop aan derden. De heer Q had de verkoop echter niet netjes in zijn boekhouding verantwoord en was niet bereid conform de waarheid te verklaren.

In de hoop dat klaagster alsnog het bewijs rond zou krijgen is (wellicht tegen beter weten in) een voorlopig beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep ingediend. Bij e-mail van 24 september 2012 heeft verweerster aan klaagster instructie gevraagd voor wat betreft de aanvulling van de gronden. Daarop heeft verweerster geen reactie ontvangen. De gronden konden niet worden aangevuld omdat die er niet waren. Ook hier gold dat de gronden tijdens de behandeling nog zouden kunnen worden aangevuld.

Verweerster weet niet of zij de eerste brief van de griffie van de Centrale Raad van Beroep waarin verzocht werd om aanvulling van de beroepsgronden aan klaagster heeft toegezonden. De tweede gelijkluidende brief met dit verzoek heeft zij wel aan klaagster doorgezonden.

Het was verweerster toegestaan haar werkzaamheden op te schorten toen de eigen bijdrage en het griffierrecht niet (volledig) werden betaald. Het artikel uit de Wet op de Rechtsbijstand, waarop klaagster zich beroept, heeft geen betrekking op de situatie waarom het hier gaat.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a. 

Tussen partijen staat vast dat in de periode waarin de bijstand is gekort/is stopgezet op naam van klaagster motorvoertuigen zijn gekocht en verkocht. Verweerster heeft aangegeven dat zij geen gronden heeft kunnen aanvullen omdat zij de informatie die zij daarvoor nodig had niet van klaagster had gekregen. Onweersproken is door verweerster gesteld dat klaagster er niet in is geslaagd om stukken betreffende de aan- en verkoopbedragen van de voertuigen aan te leveren. Uit de in alinea 2.7 van de beslissing genoemde correspondentie blijkt dat verweerster transparant is geweest over het feit dat zij de gronden van het beroepschrift niet heeft aangevuld. Ook blijkt daaruit  dat daarover afspraken met klaagster zijn gemaakt. Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond bij gebrek aan feitelijke grondslag

Ten aanzien van klachtonderdeel b

In een e-mail van 24 juli 2012 heeft verweerster klaagster om instructie gevraagd voor wat betreft het aanvullen van de beroepsgronden in de hoger beroepszaak bij de Centrale Raad van Beroep. Onweersproken is door verweerster gesteld dat deze instructies niet zijn verstrekt, nog afgezien dat verweerster inmiddels haar werkzaamheden had opgeschort wegens het onbetaald blijven van haar nota. Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

Verweerster heeft ter zitting aangegeven de mogelijkheid open te houden dat zij klaagster geen bericht heeft gestuurd van het eerste verzoek van de griffier van de Centrale Raad van Beroep tot aanvulling van de beroepsgronden. Het tweede verzoek van de griffier tot aanvulling van de beroepsgronden heeft verweerster bij brief d.d. 24 juli 2012 aan klaagster toegezonden. Dat verweerster dat mogelijk bij het eerdere verzoek niet heeft gedaan oordeelt de Raad van onvoldoende gewicht om tot het oordeel te komen dat van tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen sprake is. Klachtonderdeel c is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van de klachtonderdelen d, e en h

Nu deze direct met elkaar samenhangen zal de raad deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.

Onweersproken is door verweerster gesteld dat zij de door de rechtbank Zutphen en de Centrale Raad van Beroep verleende termijnen voor aanvulling van de beroepsgronden ongebruikt heeft moeten laten verstrijken omdat klaagster de daarvoor benodigde gegevens niet bleek te kunnen verstrekken. Verweerster kon in de (hoger)beroepschriften niet meer doen dan zij heeft gedaan in de hoop dat verweerster in de loop van de procedures alsnog het bewijs voor haar stellingen rond zou krijgen. Daarover viel verder niet te adviseren. Nu geen sprake is van een fout van verweerster bestond er ook geen aanleiding klaagster hierover te informeren. De klachtonderdelen d, e en h zijn derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

Verweerster heeft in een brief van 29 januari 2013 mogen schrijven wat zij heeft geschreven. Voor partijen was volstrekt helder dat de kans dat klaagster er alsnog in zou slagen het vereiste bewijsmateriaal te verkrijgen uiterst gering was en dat het klaagster was die desalniettemin wenste dat verweerster telkens de betreffende rechtsmiddelen instelde. Dat verweerster voor de zaak van belang zijnde punten in het (hoger) beroepschrift onvermeld heeft gelaten en ook daarna niet heeft aangevoerd, is niet gebleken. Klachtonderdeel f is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

Verweerster rekende het tot haar taak om klaagster te informeren over welk bewijs er voor de stellingen van klaagster moesten komen en heeft deze informatie ook aan klaagster gegeven. Onweersproken is door verweerster gesteld dat voor klaagster duidelijk was dat haar zaak, als niet al kansloos, in ieder geval zeer weinig kansrijk was, omdat er geen objectief verifieerbare gegevens over de door klaagster in verband met de verkoop van motorvoertuigen behaalde winst te verkrijgen was. Klaagster had - aldus verweerster - de auto’s en de andere motorvoertuigen van een kennis (de heer Q) gekocht en op de betaalbewijzen die door de heer Q waren afgegeven waren andere prijzen  genoemd dan daadwerkelijk waren voldaan en die prijzen waren ook niet juist in de administratie van de heer Q opgenomen. Het ging dus om het verzamelen van betalingsbewijzen. Dit is door klaagster niet weersproken. Gelet op het feitelijke (niet juridische) karakter daarvan en het feit dat deze verzameld moest worden in de kennissensfeer van klaagster was het verweerster toegestaan het verzamelen van het bewijsmateriaal aan klaagster over te laten en was een expliciete schriftelijke instructie van klaagster in verband daarmee naar het oordeel van de raad niet noodzakelijk. Verweerster heeft dus mogen handelen zoals zij heeft gedaan. Klachtonderdeel g is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van de klachtonderdelen i en j

Nu deze klachtonderdelen met elkaar samenhangen zal de raad deze gezamenlijk beoordelen. Verweerster heeft haar werkzaamheden opgeschort toen betaling van de bij de toevoegingen opgelegde eigen bijdragen en het griffierecht uitbleef. Klaagster stelt dat dit aan verweerster niet was toegestaan waarbij zij zich beroept op artikel 24 lid 4 van de wet op de rechtsbijstand. Dit artikel heeft echter betrekking op de weigering om werkzaamheden in een zaak te verrichten nadat een toevoeging is verkregen en niet op het opschorten van de behandeling van de zaak na het uitblijven van betaling van de bij de toevoeging opgelegde eigen bijdrage en van het griffierecht dat de advocaat aan zijn cliënt heeft voorgeschoten. Het standpunt van klaagster is dus onjuist nog afgezien dat verweerster na opschorting van de zaak nog wel al het essentiële heeft gedaan wat voor een goede voortgang van de zaak noodzakelijk was. De klachtonderdelen i en j zijn derhalve ongegrond.

Ten aanzien van de klachtonderdelen k en l

Verweerster heeft aangegeven dat op de door het kantoor gehanteerde algemene voorwaarden geen beroep is gedaan. Klaagster is derhalve niet ontvankelijk in de klachtonderdelen k en l bij gebrek aan belang.

Ten aanzien van klachtonderdeel m

In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij niet geantwoord heeft op een brief van mr. I van 20 december 2012. De raad gaat ervan uit dat daarbij gedoeld wordt op een inhoudelijk antwoord op genoemde brief nu verweerster wel degelijk bij brief d.d. 2 januari 2013 heeft beantwoord, zij het niet inhoudelijk. De raad is van oordeel dat verweerster heeft mogen handelen zoals zij heeft gedaan. Klaagster had op het moment dat verweerster de brief van mr. I ontving haar relatie met verweerster niet verbroken en van het voornemen daartoe wordt in genoemde brief van mr. I ook geen melding  gemaakt. Klaagster was dus nog altijd de cliënte van verweerster en verweerster heeft zich met haar cliënte mogen verstaan. Het enkele feit van de brief van mr. I maakt dit niet anders. Klachtonderdeel m is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel n

Nu dit klachtonderdeel samenhangt met de reeds eerder beoordeelde klachtonderdelen f en g heeft dit klachtonderdeel geen zelfstandige betekenis, zodat daarop niet behoeft te worden beslist.

BESLISSING

De raad van discipline:

beoordeelt de klachtonderdelen a tot en met j en m ongegrond. Klaagster is niet ontvankelijk in de klachtonderdelen k en l. Op klachtonderdeel n behoeft niet te worden beslist.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. J.R.O Dantuma, R.P.F. van der Mark, H.H. Tan en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2014.

griffier                                                                          voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.