Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-01-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:13
Zaaknummer
13-070A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat ongegrond. Kwaliteit van dienstverlening niet onder de maat.
Uitspraak
Beslissing van 14 januari 2014
in de zaak 13-070A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer mr.
klager
tegen:
prof. mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 13 maart 2013 met kenmerk 1112-966, door de raad ontvangen op 14 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 november 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, alsmede van de stukken genummerd 1 t/m 20 vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In februari 2011 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een aantal bestuursrechtelijke kwesties met de SVB in het kader van de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en Burgerslachtoffers 1940-1945. Verweerder heeft de behandeling van die zaken overgenomen van een voorgaande advocaat.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) de communicatie met verweerder sterk te wensen overliet en dat verweerder niet goed bereikbaar was;
b) verweerder geen betrokkenheid toonde bij de zaak van klager en “bepaalde religieuze zaken” voorrang gaf ;
c) verweerder niet heeft aangedrongen op de overdracht van twee dossiers door de voormalige advocaat van klager.
3.2 Klager heeft zich in februari 2011 tot verweerder gewend, onder meer omdat klager een enorme traagheid bij de behandeling van zijn zaak ondervond bij de betrokken instanties. Uiteindelijk heeft de SVB in april 2012 een beschikking gegeven. Gelet op de geringe kansen op succes is in overleg met verweerder van het instellen van beroep afgezien. Klager heeft verweerder daarna vragen gesteld over een aan hem te betalen schade- en/of rentevergoeding in verband met de uiterst trage afwikkeling van zijn zaak door de SVB. Omdat verweerder daarover geen duidelijkheid verschafte, heeft klager zich ten einde raad genoodzaakt gezien die kwestie zelf maar met de SVB af te wikkelen.
3.3 Verweerder stond klager voorts bij in een beroepszaak bij de Centrale Raad van Beroep, eveneens in het kader van de WUV/WUBO. Hoewel in de eerste maanden sprake was van een goede samenwerking, is de communicatie gaandeweg verslechterd. Het kantoor van verweerder was niet (voldoende) bereikbaar. Klager kon bij afwezigheid van verweerder geen boodschap inspreken, noch kreeg klager een telefoniste/receptioniste te spreken. Op
e-mailberichten van klager aan verweerder werd nauwelijks gereageerd. Verweerder heeft klager ondanks diens herhaaldelijke verzoeken vanaf maart 2012 in het ongewisse gelaten over de vraag wanneer een zitting zou plaatsvinden bij de Centrale Raad van Beroep.
3.4 Verweerder heeft voorts niet gereageerd op e-mailberichten waarin klager heeft aangedrongen op het maken van nadere afspraken (ten einde verdere problemen te voorkomen en daarmee de normale verhouding te herstellen). De laatste poging om constructieve afspraken met verweerder te maken dateerde van 23 mei 2012. Klager heeft ook hierop niet vernomen van verweerder totdat hij weer op 1 augustus 2012 heeft bericht dat de onderhavige klacht zou worden ingediend.
4 VERWEER
4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de communicatie met klager sprake was van mailverkeer met grote regelmaat, terwijl daarnaast frequent telefonisch contact plaatsvond. Dit blijkt uit de door verweerder in het geding gebrachte hoeveelheid e-mails uit 2012. Verweerder betwist dat klager geen reactie zou hebben gehad op zijn e-mails van 23 mei 2012. Op 23 mei 2012 heeft verweerder klager een e-mail gestuurd en hem op de hoogte gebracht van de laatste ontwikkeling. Verweerder betwist dan ook dat de communicatie sterk te wensen overliet en dat hij niet goed bereikbaar zou zijn. Tenslotte betwist verweerder dat behartiging van belangen van de Joodse gemeenschap in Nederland ertoe zou hebben geleid dat hij niet betrokken was bij de zaak van klager.
5 BEOORDELING
5.1 De klachten van klager zien op het handelen van verweerder als advocaat van klager. Voor de beoordeling van de klachten is van belang of verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat ten opzichte van zijn cliënt behoort te betrachten.
Ad klachtonderdeel a)
5.2 Verweerder heeft aan de hand van door hem overgelegde grote hoeveelheid e-mails aangetoond dat er regelmatig contact tussen klager en verweerder was, in elk geval tot medio mei 2012. Klager stelt dat verweerder verzuimde om al zijn vragen te beantwoorden, terwijl uit de stukken is gebleken dat verweerder in elk geval tot medio mei 2012 telkens op e-mails van klager heeft gereageerd. Verweerder heeft bovendien op de zitting onvoldoende weersproken gesteld dat hij regelmatig telefonisch contact met klager heeft gehad, ook na 23 mei 2012. Dat de communicatie sterk te wensen overliet, is derhalve niet gebleken. Weliswaar is tussen de e-mailwisseling in mei 2012 en indiening van de klacht op 1 augustus 2012 niet gebleken van verdere schriftelijke communicatie, maar daar staat tegenover dat de e-mail van 23 mei 2012 van klager eindigt met de vraag: “Mag ik van u vernemen?”, waarop van de zijde van klager niet schriftelijk meer is gereageerd. Ofschoon de communicatie na 23 mei 2012 niet optimaal lijkt te zijn geweest betekent dat nog niet dat er van de zijde van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.3 Met klachtonderdeel b verwijt klager verweerder geen betrokkenheid bij zijn zaak te tonen en bepaalde religieuze zaken voorrang te geven. Niet alleen is dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd, ter zitting heeft klager erkend dat hij niet beschikte over concrete aanwijzingen dat de bemoeienis van verweerder met religieuze zaken de behandeling van zijn zaak heeft vertraagd. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.4 Uit het handelen ter zitting is gebleken dat de raad het derde klachtonderdeel aldus dient te verstaan dat het niet aandringen op de overdracht van twee dossiers betrekking heeft op de SVB-dossiers. Naar het oordeel van de raad blijkt uit de stukken onvoldoende dat verweerder heeft moeten begrijpen dat het klager te doen was om afgifte van de SVB-dossiers. Verweerder heeft aangevoerd dat, voor zover de zich onder hem bevindende dossiers onvolledig zouden zijn, dit geen probleem vormde, omdat hij enerzijds beschikte over de van belang zijnde stukken en anderzijds geen noodzaak bestond om de dossiers van de voormalige advocaat te verkrijgen, omdat als het tot een procedure komt, het bestuursorgaan de dossiers aan de gemachtigde doet toekomen. Naar het oordeel van de raad had verweerder er verstandig aan gedaan om dit aan klager uit te leggen, maar het door klager aan verweerder gemaakte verwijt is naar het oordeel van de raad van onvoldoende belang om de conclusie te trekken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs E.C. Gelok, L.D.H. Hamer, H.B. de Regt, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 januari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl