Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:250

Zaaknummer

R. 4601/14.186

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klager en de heer HS broers zijn en klager en zijn broer beiden als eigenaar betrokken zijn bij het landgoed E. Daar komt bij dat in de kort geding procedure tussen klagers broer en de gemeente B. de overdracht van een stuk grond van landgoed E. tussen klager en de gemeente B. een rol heeft gespeeld. Onder deze omstandigheden acht de voorzitter het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers broer tijdens de betreffende behandeling ter zitting spreekt over de “gebroeders S”, al dan niet in combinatie met de op basis van de stukken in het onderhavige klachtdossier vast te stellen uitlatingen van verweerder betreffende klagers handelwijze.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Op basis van de schriftelijke stukken in het onderhavige klachtdossier of anderszins kan niet worden vastgesteld dat uit de gegrondverklaring van de door klager bedoelde klachten tegen de gemeente blijkt dat de stellingen van verweerder, als onder 1.5 vermeld, onjuist zijn, of dat er op basis van de gegrondverklaring van de desbetreffende klachten reden is aan te nemen dat verweerder een nader onderzoek naar de juistheid van de mededelingen van de gemeente had dienen in te stellen. Ook is voor de beoordeling van de klacht van belang dat de broer van klager zich tijdens de zitting tegen de stellingen heeft kunnen verweren. Verweerder kan met betrekking tot deze klachtonderdelen geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K098 2014 bm/cvo, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Verweerder heeft de belangen behartigd van de gemeente B.

1.2 Bij brief van 12 februari 2014 heeft verweerder namens de gemeente B. een op 29 november 2013 tussen de gemeente en de broer van  klager ondertekend convenant vernietigd, primair wegens bedrog ex artikel 3:44 lid 1 jo. lid 3 BW en subsidiair wegens dwaling ex artikel 6:228 BW. Meer subsidiair heeft verweerder het convenant ontbonden wegens wanprestatie.

1.3 Vervolgens heeft de broer van klager een kort geding procedure aanhangig gemaakt, waarin hij nakoming van het convenant door de Gemeente vordert en rectificatie van een persbericht.

1.4 De behandeling ter zitting vond plaats op 3 april 2014.

1.5 Verweerder heeft, voor zover in deze zaak relevant, ter gelegenheid van de zitting het volgende middels een pleitnota gesteld:

“..Het beoogde doel heiligt in de visie van de gebroeders S. (red.) alle middelen. In de periode 2010 tot heden maken de broers tegen talloze besluiten bezwaar. Zij dienen vele Wob-verzoeken in, tientallen klachten over het optreden van de gemeente en diverse ingebrekestellingen en schadeclaims. Zij schromen niet om ambtenaren verbaal agressief te bejegenen en te bedreigen, zich onbeschoft te gedragen, te schelden en dwars te liggen. De gemeente benoemt drie opeenvolgende accounthouders, die als bijzonder dossierhouder zijn aangewezen om het buitenproportioneel intensieve en agressieve gedrag van de broers te kanaliseren en de broers één aanspreekpunt te bieden. Daarbij schuwen zij niet om de pers op het verkeerde been te zetten, de Gemeente te kijk te zetten op Facebook, ambtenaren lastig te vallen op en direct buiten het gemeentehuis, en om ambtenaren en bestuurders tegen elkaar uit te spelen. Het dossier van de gebroeders S. (red.) heeft de Gemeente inmiddels tonnen aan gemeenschapsgeld gekost, maar intussen kan de Gemeente op geen enkele wijze meer “goed doen.

...”

en

“..De broer van klager (red.) gaat na 28 november 2013 door met het verbale geweld tegen gemeenteambtenaren. Hij blijft de Gemeente bestoken met talloze e-mails en Wob-verzoeken. Beide broers weigeren bovendien nog steeds om de huidige accounthouder te aanvaarden als gesprekspartner van de Gemeente.

..”

1.6 Bij kort geding vonnis van 17 april 2014 van de rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem is de vordering van de broer van klager afgewezen met veroordeling van de broer van klager in de proceskosten.

1.7 Bij brief van 10 april 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij tijdens een zitting bij de rechtbank Den Haag op 3 april 2014:

a) voortdurend sprak over de “gebroeders S.”, terwijl het een procedure betrof tussen klagers broer en de gemeente;

b) “de gebroeders S.” herhaaldelijk ten onrechte heeft beschuldigd van bedreiging van ambtenaren, het plegen van intimidaties en het houden van scheldpartijen en

c) zich daardoor onnodig kwetsend en grievend over klager en zijn broer heeft uitgelaten.

 

3 BEOORDELING

3.1 Vooropgesteld wordt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard, bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt, te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

De advocaat dient zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij wist, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klager en de heer HS broers zijn en klager en zijn broer beiden als eigenaar betrokken zijn bij het landgoed E. Daar komt bij dat in de kort geding procedure tussen klagers broer en de gemeente B. de overdracht van een stuk grond van landgoed E. tussen klager en de gemeente B. een rol heeft gespeeld. Onder deze omstandigheden acht de voorzitter het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers broer tijdens de betreffende behandeling ter zitting spreekt over de “gebroeders S”, al dan niet in combinatie met de op basis van de stukken in het onderhavige klachtdossier vast te stellen uitlatingen van verweerder betreffende klagers handelwijze.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c

3.3 De klacht heeft betrekking op de handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klagers broer in een civielrechtelijke kwestie. Op basis van de tegengestelde verklaringen daaromtrent van klager en verweerder en bij gebrek aan schriftelijke stukken waaruit de juistheid van klagers standpunt blijkt, is niet vast komen te staan dat verweerder tijdens de zitting van 3 april 2014 zich anders heeft uitgelaten dan vermeld in de overwegingen onder 10 en 26 in zijn pleitaantekeningen zoals onder de feiten van deze beslissing is weergegeven.

3.4 Verweerder heeft gesteld dat hij bovenvermelde uitlatingen heeft gedaan naar aanleiding van mededelingen daaromtrent van of namens de gemeente. Anders dan klager meent, behoefde verweerder de juistheid en/of beweringen van zijn cliënt niet te onderzoeken of met bewijs te onderbouwen, behoudens in geval er aanwijzingen zijn dat de verstrekte informatie onjuist is.

3.5 Klager heeft weliswaar onweersproken gesteld dat er klachten van klager tegen de gemeente gegrond zijn verklaard, maar dit is geen, althans onvoldoende reden om aan te nemen dat verweerder wist, althans behoorde te weten dat de mededelingen van de gemeente over klagers optreden, zoals hij heeft gesteld, onjuist zijn. Op basis van de schriftelijke stukken in het onderhavige klachtdossier of anderszins kan niet worden vastgesteld dat uit de gegrondverklaring van de door klager bedoelde klachten tegen de gemeente blijkt dat de stellingen van verweerder, als hiervoor onder 1.5 vermeld, onjuist zijn, of dat er op basis van de gegrondverklaring van de desbetreffende klachten reden is om aan te nemen dat verweerder een nader onderzoek naar de juistheid van de mededelingen van de gemeente had dienen in te stellen. Ook is voor de beoordeling van de klacht van belang dat de broer van klager zich tijdens de zitting tegen de stellingen heeft kunnen verweren. Verweerder kan met betrekking tot deze klachtonderdelen geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

3.6 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klacht/klachtonderdelen als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 1 september 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.