Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:142

Zaaknummer

14-124NH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van dienstverlening en over bijstand op betalende basis. Client wekte indruk van gezamenlijke huishouding, waardoor advocaat er van mocht uitgaan dat gezinsinkomen te hoog was voor toevoeging. Samenhang met 14-123NH.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 5 juni 2014

in de zaak 14-124NH

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 7 mei 2014 met kenmerk td/mp/13-370, door de raad ontvangen op 8 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster is verwikkeld in een geschil met haar ex-echtgenoot met betrekking tot de omgang en verzorging van hun twee minderjarige zoons. Klaagster heeft verweerder verzocht haar in deze kwestie bij te staan.

1.3 Op 2 januari 2013 heeft klaagster samen met de heer D een intakegesprek gevoerd met verweerder.

1.4 Naar aanleiding van dit intakegesprek heeft verweerder per brief aan klaagster bevestigd dat hij haar op betalende basis zou bijstaan, omdat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp.

1.5 Verweerder heeft vervolgens diverse verzoeken tot wijziging van de echtscheidingsbeschikking ingediend bij de rechtbank, in het kader van de omgang met en het gezag over klaagsters zoons.

1.6 De rechtbank heeft een beschikking gewezen op 5 juli 2013. Verweerder heeft vervolgens een concept-beroepschrift opgesteld.

1.7 Verweerder heeft in juni 2013 een toevoeging aangevraagd voor klaagster, welke aanvraag aanvankelijk is afgewezen door de raad van rechtsbijstand. Na beroep van klaagster daartegen heeft zij in september 2013 alsnog een toevoeging gekregen.

1.8 In september 2013 hebben klaagster en de heer D de opdracht aan verweerder ingetrokken en zich tot een andere advocaat, mr. A, gewend. Mr. A heeft het door verweerder voorbereide beroepschrift ingediend bij het gerechtshof.

1.9 Het is de voorzitter ambtshalve bekend dat klaagster ook een klacht heeft ingediend tegen de advocaat die haar van juni 2012 tot eind 2012 heeft bijgestaan, voorafgaand aan de rechtsbijstandverlening door verweerder. Deze klacht is bij de raad in behandeling onder nummer 14-123NH en is eveneens bij voorzittersbeslissing (van dezelfde datum als de onderhavige beslissing) kennelijk ongegrond verklaard.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) uit zijn opdrachtbevestiging van 2 januari 2013 niet blijkt dat verweerder zonder toevoeging aan de zaak zou beginnen;

b) hij niet is ingegaan op het herhaalde verzoek van klaagster om een toevoeging aan te vragen;

c) hij de belangen van klaagster en haar kinderen met betrekking tot de omgangsregeling heeft geschaad;

d) hij de belangen van klaagster met betrekking tot het hoger beroep heeft geschaad;

e) bij het overleg over de te betalen declaraties hij de redelijkheid en billijkheid niet in acht heeft genomen.

2.2 Bij brief van 4 oktober 2013 heeft klaagster haar klacht ingediend.

3 VERWEER

3.1 Verweerder erkent in het intakegesprek gezegd te hebben de zaak vanwege de bewerkelijkheid daarvan alleen op betalende basis te willen aannemen.

3.2 Verweerder stelt in zijn intakegesprek met klaagster en de heer D besproken te hebben dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand vanwege de hoogte van het gezinsinkomen. Volgens verweerder mocht hij van het gezinsinkomen uitgaan, onder meer vanwege de affectieve relaties (sinds circa 8 jaar) van klaagster en de heer D, het feit dat zij op één adres staan ingeschreven en de heer D zich als stiefvader van klaagsters zonen gedraagt. Deze omstandigheden heeft verweerder onderbouwd met mails en brieven van klaagster en de heer D. 

3.3 Op verzoek van de heer D, die belang hechtte aan een schriftelijke afwijzing van de Raad voor Rechtsbijstand, heeft verweerder in juni 2013 een toevoeging aangevraagd, op basis van de hem bekende informatie over het gezinsinkomen en -vermogen, aldus verweerder.

3.4 Verweerder heeft steeds zeer intensief contact gehad over zijn werkzaamheden met klaagster en de heer D. Hij stelt geen stellingen te hebben ingenomen in processtukken of ter zitting, die strijdig waren met instructies van klaagster.

3.5 Door binnen de beroepstermijn een concept-beroepschrift op te stellen en tijdig door te zenden aan mr. A als opvolgend advocaat, stelt verweerder de belangen van klaagster afdoende te hebben behartigd.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1 De voorzitter ziet aanleiding om klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk te behandelen, nu beide zien op het feit dat verweerder in eerste instantie geen aanleiding heeft gezien een toevoeging aan te vragen voor klaagster en op betalende basis rechtsbijstand heeft verleend.

4.2 De voorzitter is van oordeel dat verweerder ervan uit heeft mogen gaan dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, vanwege het gezinsinkomen van de heer D en klaagster gezamenlijk. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij mocht uitgaan van een affectieve relatie van klaagster en de heer D en aldus van een gezinsinkomen, dat te hoog was om voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking te komen.

4.3 Op grond van het voorgaande treft verweerder geen verwijt over het op betalende basis aannemen van de opdracht tot rechtsbijstandverlening en het in eerste instantie niet willen aanvragen van een toevoeging.

4.4 Dat verweerder in juni 2013 alsnog bereid is geweest om voor klaagster een toevoeging aan te vragen (met in de aanvraag een gezinsinkomen van EUR 76.710), doet hieraan niet af. Dat de Raad voor Rechtsbijstand in september 2013, op basis van klaagsters uitdrukkelijke stelling alleenstaand te zijn en zelf een beperkt inkomen te hebben, de toevoeging uiteindelijk heeft afgegeven, doet hier evenmin aan af. Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerder moet gekeken worden naar de informatie waarover hij gedurende zijn bijstandverlening vanaf januari 2013 beschikte.

4.5 Klachtonderdelen a) en b) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.6 Bij de beoordeling van klachtonderdelen c) en d) stelt de voorzitter voorop dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is.

4.7 De verwijten van klaagster over ten onrechte door verweerder in de procedure aangevoerde argumenten heeft verweerder gemotiveerd (onder verwijzing naar processtukken en correspondentie) betwist, zodat de aan klachtonderdeel c) ten grondslag liggende feiten niet zijn komen vast te staan.

4.8 Hetzelfde geldt voor de verwijten die klaagster maakt ten aanzien van het door verweerder in concept opgestelde beroepschrift, zoals dat uiteindelijk in oktober 2013 door opvolgend advocaat mr. A is ingediend. Verweerder heeft, ook toen reeds duidelijk was dat klaagster zich tot een andere advocaat  zou wenden, zich meer dan redelijke inspanningen getroost, opdat klaagster tijdig en met een adequaat beroepschrift beroep zou kunnen (laten) instellen.

4.9 Ook overigens is uit het klachtdossier niet gebleken dat verweerder in strijd met instructies van klaagster stellingen heeft ingenomen in de voor haar gevoerde procedure, of anderszins haar belangen heeft geschaad. Aldus is niet gebleken dat verweerder niet conform de hiervoor onder 4.6 genoemde maatstaf heeft gehandeld.

4.10 Ook klachtonderdelen c) en d) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.11 Ten aanzien van dit klachtonderdeel, over de opstelling van verweerder tijdens het overleg over de betaling van zijn declaraties, merkt de voorzitter het volgende op. 

4.12 Voor zover klaagster hiermee eigenlijk beoogt te klagen over de hoogte van de declaraties, merkt de voorzitter op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Daarvan is niet gebleken.

4.13 Voorts is van belang is dat klaagster het verloop van de gemaakte kosten kon volgen via de maandelijks door haar ontvangen, gespecificeerde declaraties. Tevens blijkt uit het klachtdossier dat verweerder klaagster en de heer D heeft gewaarschuwd voor het oplopen van de kosten, vanwege het feit dat klaagster en de heer D veelvuldig contact zochten met verweerder.

4.14 Ook overigens is de voorzitter niet gebleken dat verweerder, nadat klaagster in september 2013 alsnog een toevoeging had verkregen, zich onredelijk heeft opgesteld bij de financiële afwikkeling  van de zaak.

4.15 Dit alles leidt tot het oordeel dat ook klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond is.

4.16 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 5 juni 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.