Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-05-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:136
Zaaknummer
R. 4510/14.96
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat van de wederpartij.
Inhoudsindicatie
De voorgangster van verweerster heeft in eerste aanleg in de procedure fragmenten uit een dagboek van klager overgelegd. Klager heeft toen een klacht tegen de voorgangster van verweerster ingediend. Deze klacht is voor wat betreft het overleggen van deze dagboekfragmenten gegrond verklaard. Verweerster heeft gesteld dat zij niet willens en wetens gestolen dagboekfragmenten heeft ingebracht bij het gerechtshof Den Haag. Verweerster heeft het procesdossier in eerste aanleg bij het gerechtshof Den Haag met deze stukken aangevuld, omdat deze niet door klager waren overgelegd, maar wel behoorden tot het procesdossier in eerste aanleg. Niet valt in te zien dat deze gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Verweerster kan immers niet worden verweten dat haar voorgangster deze stukken in eerste aanleg heeft overgelegd, waardoor deze stukken onderdeel zijn gaan uitmaken van het procesdossier.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 24 april 2014 met kenmerk K448 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 25 april 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Verweerster behartigt sinds januari 2012 de belangen van de voormalig echtgenote van klager in twee appelprocedures, een verzoek tot schorsing van de executie, drie verzoekschriftprocedures en een kort geding. In de kern hebben klager en zijn voormalig echtgenote een geschil over het gezag en gezag kwesties van en betreffende hun zoon.
1.2 Klager heeft van de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 27 oktober 2011 spoedappel verzocht. De mondelinge behandeling van dit spoedappel is bepaald op 15 februari 2012.
1.3 Klager heeft een strafrechtelijk verleden. Hij is ruim 21 jaar geleden veroordeeld voor sexueel misbruik van een minderjarige.
1.4 Bij brief van 19 december 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij
a) zijn privacy onnodig heeft geschonden met gestolen, grievende en persoonlijke informatie over hem van 25 jaar oud;
b) onnodig procedures aanhangig heeft gemaakt, waardoor hij onnodig op kosten is gejaagd en dat zij heeft geweigerd om een procedure in te trekken, terwijl die procedure in strijd was met het procesreglement;
c) de politie onjuist heeft voorgelicht, waardoor klagers kind in gevaar is gebracht en gewond is geraakt;
d) onnodig faxen heeft gestuurd en onnodige verzoeken bij de Rechtbank heeft ingediend, waarvan zij wist, althans behoorde te weten dat die onjuist en kansloos waren en wist dat een minnelijke regeling de voorkeur verdient.
3. BEOORDELING
3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van de wederpartij van klager heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
3.2 De voorgangster van verweerster heeft in eerste aanleg in de procedure fragmenten uit een dagboek van klager overgelegd. Klager heeft toen een klacht tegen de voorgangster van verweerster ingediend. Deze klacht is voor wat betreft het overleggen van deze dagboekfragmenten gegrond verklaard. Verweerster heeft gesteld dat zij niet willens en wetens gestolen dagboekfragmenten heeft ingebracht bij het gerechtshof Den Haag. Verweerster heeft het procesdossier in eerste aanleg bij het gerechtshof Den Haag met deze stukken aangevuld, omdat deze niet door klager waren overgelegd, maar wel behoorden tot het procesdossier in eerste aanleg. Niet valt in te zien dat deze gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Verweerster kan immers niet worden verweten dat haar voorgangster deze stukken in eerste aanleg heeft overgelegd, waardoor deze stukken onderdeel zijn gaan uitmaken van het procesdossier. De overige verwijten ter zake dit klachtonderdeel zijn door verweerster gemotiveerd betwist en door klager niet nader onderbouwd, zodat deze verwijten niet kunnen worden vastgesteld.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
3.3 Verweerster heeft gemotiveerd gesteld dat zij met de indiening van het wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen op 24 januari 2012 geen verwarring heeft willen zaaien en evenmin in strijd heeft gehandeld met het procesreglement. De rechtbank heeft echter gemeend de voorlopige voorzieningen te moeten aanhouden in afwachting van de appelprocedure bij het gerechtshof. Verweerster heeft erkend dat zij het verzoek eerst op 23 maart 2012 heeft ingetrokken. Niet is gebleken dat klager hiervan enig nadeel heeft ondervonden. Verweerster heeft voorts erkend dat zij op het formulier aan de rechtbank als reden voor de intrekking heeft opgegeven dat partijen een regeling hebben getroffen. In dat kader heeft verweerster onbetwist gesteld dat partijen tot 15 maart 2012 een omgangsregeling hadden getroffen en bij de behandeling ter terechtzitting hadden ingestemd met de door het gerechtshof voorgestelde verloop van de bodemprocedure en tot dat moment zou gelden als een regeling door partijen opgesteld. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat verweerster de rechtbank (bewust) onjuist heeft geïnformeerd.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
3.4 Verweerster heeft betwist dat zij de politie onjuist heeft geïnformeerd. Verweerster heeft bij de politie aangegeven dat haar cliënte de zoon van partijen zou overdragen, zodra zij in het bezit was van de beschikking. Hetgeen verweerster stelt, wordt bevestigd in de door klager overgelegde brief de brief van de Politie Haaglanden aan klager van 21 mei 2012. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat verweerster jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Ten aanzien van klachtonderdeel d
3.5 Verweerster heeft hetgeen klager ter zake van dit klachtonderdeel heeft aangevoerd betwist en gesteld dat zij altijd heeft getracht een regeling in der minne te bereiken, maar dat dit niet is gelukt. Ook overigens is niet komen vast te staan dat verweerster onnodig procedures heeft gevoerd dan wel verzoeken heeft ingediend. Er zijn evenmin aanwijzingen in de stukken dat verweerster niet op de mededelingen van haar cliënte mocht afgaan.
3.6 Voor zover klager verweerster verwijt dat zij (bewust) fouten maakt in de facturering aan haar cliënte, wordt vastgesteld dat klager geen rechtstreeks belang heeft bij dit verwijt.
3.7 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4. BESLISSING
Wijst de klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 22 mei 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op mei 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.