Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:35
Zaaknummer
L 183 - 2013
Inhoudsindicatie
Door de afspraak om niet op toevoegingsbasis voor klaagster op te treden niet op schrift te stellen heeft verweerster in strijd gehandeld met gedragsregel 8 en meer in het bijzonder met gedragsregel 24 lid 3.
Klacht gegrond; maatregel: enkele waarschuwingUitspraak
Beslissing van 17 februari 2014
in de zaak L 183 - 2013
naar aanleiding van de klacht van:
A.
klaagster
tegen:
B.
verweerster
1 Verloop van de procedure
1. Bij brief aan de raad van 6 juni 2013, met kenmerk DOK 137-A, door de raad ontvangen op 7 juni 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
2. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerster in persoon. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
3. De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 6 juni 2013 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 In de loop van 2011 is verweerster voor klaagster op betalende basis als raadsvrouwe gaan optreden ter zake van een echtscheidingsprocedure.
2.2 Op 5 december 2012 heeft zich een geweldsincident voorgedaan ten huize van klaagster en haar echtgenoot. Klaagster zou haar echtgenoot hebben bedreigd op grond waarvan haar een huisverbod werd opgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft klaagster telefonisch contact met verweerster willen opnemen, die echter in verband met een ziekenhuisopname niet bereikbaar was. Verweerster heeft vervolgens voor klaagster de daarop volgende dag een afspraak gepland met haar collega, mevrouw mr. C. Aangezien directe actie noodzakelijk was, heeft deze laatste aanstonds voorlopige voorzieningen gevraagd en een bodemprocedure opgestart.
2.3 Het verzoek voorlopige voorzieningen is door de voorzieningenrechter op 12 december 2012 behandeld, ter gelegenheid waarvan verweerster op uitdrukkelijk verzoek van klaagster nog melding heeft gemaakt van een onjuistheid in het door mevrouw mr. C ingediende verzoekschrift in die zin dat klaagster een afwerende beweging in de richting van haar man zou hebben gemaakt, niet met een mes, maar met een lepel.
2.4 Op 13 december 2012 heeft verweerster de voorzieningenrechter per fax nog een verklaring van klaagster toegezonden, die zij ter zitting had willen voordragen, maar waartoe zij niet in de gelegenheid is gesteld.
2.5 In de beslissing van de rechtbank van 13 december 2012 is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
2.6 Eén week na de sub 2.3 genoemde zitting heeft verweerster het kantoor, waarop zij werkzaam was, verlaten en heeft zij de zaak overgedragen aan een kantoorgenoot. Hierna heeft klaagster gekozen voor een andere advocaat op een ander kantoor.
2.7 Voor de werkzaamheden van verweerster en haar kantoorgenote mr. C zijn periodiek declaraties aan klaagster gezonden.
3 klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:
1. Verweerster heeft fouten gemaakt in een procedure betreffende de Wet Tijdelijk Huisverbod doordat zij
a. de rechtbank niet terstond na ontdekking heeft gemeld dat klaagster niet met een mes maar met een lepel in haar hand had gestaan,
b. klaagster niet in de gelegenheid heeft gesteld een eigen verklaring ter zitting voor te lezen en
c. onvoldoende verweer heeft gevoerd ter zitting;
2. Verweerster heeft een schandalig bedrag in rekening gebracht voor haar werkzaamheden en voorts geweigerd het dossier over te dragen aan een andere advocaat als niet eerst de nota zou zijn betaald;
3. Verweerster is op betalende basis voor klaagster opgetreden, hoewel deze in aanmerking had kunnen komen voor een toevoeging;
4. Verweerster heeft de echtscheidingsprocedure van klaagster onvoldoende voortvarend behandeld.
4 VERWEER
4.1 Op 5 december 2012 heeft klaagster, die cliënte was van verweerster in een echtscheidingsprocedure, gepoogd contact op te nemen met verweerster in verband met een geweldsincident dat zich in de echtelijke woning had voorgedaan. Aangezien verweerster niet op kantoor was in verband met een ziekenhuisopname, heeft zij klaagster doorverwezen naar haar collega mevrouw mr. C, die aanstonds actie heeft ondernomen door het vragen van voorlopige voorzieningen en het starten van een bodemprocedure. Op 10 december 2012 stelde klaagster verweerster er van op de hoogte dat in het door mevrouw mr. C ingediende verzoekschrift voorlopige voorzieningen een onjuistheid voorkwam, welke door verweerster ter zitting van 12 december 2012 is hersteld. Het is juist dat klaagster een door haar opgestelde verklaring niet ter zitting heeft kunnen voordragen, omdat de rechter haar daarvoor niet de gelegenheid gaf. Delen daaruit heeft zij echter wel naar voren kunnen brengen. Daarnaast heeft verweerster de verklaring daags daarop nog integraal per fax aan de rechtbank toegezonden.
4.2 Na de zitting van 12 december 2012 is verweerster nog slechts één week op kantoor werkzaam geweest, waarna zij al haar dossiers aan een kantoorgenoot heeft overgedragen. Zij heeft derhalve nadien geen bemoeiing meer gehad met het dossier, met een declaratie van januari 2013 en met de overdracht van het dossier aan een opvolgend advocaat.
4.3 Verweerster heeft klaagster er tijdens het eerste gesprek op gewezen, dat zij op basis van haar inkomen voor een toevoeging in aanmerking kwam, maar dat zij er rekening mee diende te houden dat deze achteraf zou kunnen worden ingetrokken, indien zij na de boedelscheiding meer vermogen zou krijgen. Naar aanleiding hiervan heeft klaagster er toen voor gekozen aanstonds op betalende basis van start te gaan en is er maandelijks gedeclareerd.
4.4 Verweerster bestrijdt dat zij in de echtscheidingsprocedure onvoldoende voortvarend zou zijn opgetreden. De gehele aanpak is in overleg met klaagster geschied. Verweerster heeft indertijd een concept verzoekschrift voorlopige voorzieningen opgesteld, dat echter na overleg daarover met klaagster niet is ingediend, teneinde de weg naar een minnelijke oplossing open te houden.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1:
a. De raad stelt vast dat het niet aan verweerster is toe te rekenen dat haar kantoorgenote mevrouw mr. C indertijd een onjuistheid heeft opgenomen in een door haar opgesteld en ingediend verzoekschrift. Kennelijk is ook klaagster zich daarvan bewust nu zij hierover ook een klacht tegen mevrouw mr. C heeft ingediend. Verweerster heeft deze omissie overigens ter zitting gecorrigeerd, hetgeen ook uit de uitspraak van de voorzieningenrechter valt op te maken.
b. Dat klaagster een door haar opgestelde verklaring niet ter zitting heeft kunnen voordragen valt verweerster evenmin te verwijten; het is immers de rechter die de orde van de zitting bepaalt. Overigens heeft verweerster deze verklaring aanstonds na de zitting alsnog per fax aan de rechtbank toegestuurd.
c. Ook valt noch uit het dossier, noch uit de uitspraak van de voorzieningenrechter af te leiden dat door verweerster onvoldoende verweer zou zijn gevoerd.
Dit onderdeel zal ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel 2:
Met betrekking tot het tweede onderdeel van de klacht wijst de raad er op dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft declaratiegeschillen te beslechten, maar slechts waakt tegen excessief declareren. Hiervan blijkt niet uit het dossier, terwijl voorts vast staat dat klaagster de haar gestuurde declaraties aanvankelijk vrijwillig betaalde en tegen de niet betaalde declaraties nimmer heeft geprotesteerd. Over de overdracht van het dossier aan een opvolgend advocaat kan aan verweerster geen verwijt gemaakt worden, nu zij daarmede geen enkele bemoeienis heeft gehad, omdat zij het kantoor inmiddels had verlaten. Dit betekent dat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
Ad klachtonderdeel 3:
Verweerster stelt dat zij klaagster er in het eerste gesprek op heeft gewezen dat zij op basis van haar inkomen voor een toevoeging in aanmerking kwam, maar dat deze later zou kunnen worden ingetrokken op grond van haar vermogen. Volgens haar is er toen voor gekozen om direct op betalende basis van start te gaan. Klaagster heeft dit ter zitting van de raad erkend. In zoverre is dit klachtonderdeel niet gegrond. Verweerster heeft echter deze afspraak – zoals zij ook zelf toegeeft – niet op schrift gesteld, waardoor zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 8 en meer in het bijzonder met gedragsregel 24 lid 3. In dat opzicht is dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond.
Ad klachtonderdeel 4:
Uit het dossier blijkt niet van klachten van klaagster over de wijze waarop verweerster de echtscheiding behandelde in de periode van 2011 tot en met begin december 2012. Klaagster heeft erkend dat zij het ermee eens was dat aan de wederpartij een langere verweertermijn dan gebruikelijk werd verleend. Eerst naar aanleiding van de zitting van 12 december 2012 inzake het verzoek WTH uit klaagster een klacht over het optreden van verweerster. Eén week later verlaat verweerster het kantoor en draagt zij haar dossiers, waaronder het dossier van klaagster, over aan een kantoorgenoot. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerster de echtscheidingsprocedure onvoldoende voortvarend zou hebben behandeld. Dit onderdeel zal ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- Verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 4 ongegrond;
- Verklaart klachtonderdeel 3 gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond en legt aan verweerster ter zake van het gegrond verklaarde deel de maatregel van enkele waarschuwing op.
-
Aldus gewezen door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mr. H.C.M. Schaeken, mw. mr. M.B.Ph. Geeraedts, mr. L.J.G. de Haas, mw. mr. A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr.C.M. van Lanschot als griffier , en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Voor zover de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard door:
- klaagster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl