Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:30

Zaaknummer

14-05

Inhoudsindicatie

Klachten over de wijze waarop de advocaat zijn cliënte terzijde heeft gestaan missen feitelijke grondslag. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klaagster mogen neerleggen omdat hij van oordeel was dat het benodigde vertrouwen van klaagster in hem was komen te ontbreken. Alle onderdelen van de klacht zijn kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 14 februari 2014

in de zaak 14-05

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de

deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 januari 2014 met kenmerk RvT /13-0317 LB/ml, door de raad ontvangen op 21 januari 2014, en van de daarbij gevoegde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klaagster heeft zich tot verweerder gewend omdat zij verdacht werd van een strafbaar feit. Verweerder heeft een aantal gesprekken met klaagster gevoerd ter bespreking van haar zaak. Bij één van de besprekingen is een voormalig collega van verweerder aanwezig geweest. Ook heeft verweerder getuigen opgeroepen, die door de rechter-commissaris zijn gehoord. Na verloop van tijd heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klaagster neergelegd omdat er volgens hem sprake was van een vertrouwensbreuk. Na interventie door de orde is de zaak van klaagster overgenomen door een andere advocaat

1.3    Klaagster heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder omdat zij van oordeel was dat hij haar dossier betreffende haar strafzaak niet volledig heeft overgedragen aan de advocaat die hem is opgevolgd. De voorzitter van de raad van discipline heeft bij beslissing van 6 februari 2013 geoordeeld dat de klacht van klaagster kennelijk ongegrond was, althans van onvoldoende gewicht. Klaagster heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing. De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden op 17 juni 2013. Het verzet is ongegrond verklaard bij beslissing van 2 september 2013.

1.4    Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzet op 17 juni 2013 heeft verweerder het volgende verklaard:

‘In een bespreking van 11 mei 2012 bij de deken heb ik geprobeerd uit te leggen wat er was gebeurd in het strafdossier. Ik heb daar 5 keer een uur aan besteed maar het lukt niet. Ik heb het vervolgens aan een collega gevraagd uit te leggen wat er aan de hand was. Dat lukte ook niet. Er was sprake van een vertrouwensbreuk. Ik heb vervolgens het volledig strafdossier van het Openbaar Ministerie doorgestuurd naar de opvolgend advocaat.

Het is niet juist dat ik niets heb gedaan. Er is een TOM zitting geweest waarin een voorstel werd gedaan voor een taakstraf van 60 uur. Er was weinig ruimte voor onderhandeling. Er is toen gesproken over de te bewandelen strategie in de strafzaak. In dat kader zijn veel mails gestuurd door klaagster die naar mijn mening niet relevant waren. Ik heb ook belastende mails gezien waarin gesproken werd over een “air raid” omdat klaagster vragen beantwoord wilde hebben terwijl degene die uiteindelijk aangifte heeft gedaan, deze vragen niet meer wilde beantwoorden. Ik heb die mails niet aan het strafdossier toegevoegd omdat deze mails schadelijk waren. Op het moment van de overdracht van de zaak was voor de behandeling van de zaak en het inbrengen van stukken alle tijd. Ik had daarover contact met het bureau van de deken. Als klaagster stukken, door haar naar mij gestuurd relevant vond, had zij ze ook aan haar opvolgend advocaat kunnen doorsturen. Klaagster gaf mij inzicht in al haar hyves berichten en mailde daarbij: kijk zelf maar even. Dat ging mij te ver.

Het aantal beschikbare uren voor de toevoeging was op. Klaagster stelt dat ik niets heb gedaan maar ik heb 5 besprekingen gevoerd en daaraan meer dan 15 uur besteed. Ik zou willen dat klaagster inziet dat mij niets te verwijten valt. Mijn collega heeft ook geprobeerd dat duidelijk te maken maar ook dat had geen resultaat.’

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    geen tijd heeft besteed aan het opstellen van een verdedigingsstrategie

b)    insinuaties heeft geuit over het verstandelijke vermogen van klaagster

c)    heeft gelogen tijdens de zitting van de raad van discipline op 17 juni 2013 over de reden waarom hij een vrouwelijke advocaat heeft laten aanschuiven

d)    zich op onethische wijze heeft gedragen.

Ter toelichting op haar klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd:

2.2    Haar klachten hebben op geen enkele wijze te maken met welke eerdere klacht dan ook.

2.3    De insinuaties over haar verstandelijke vermogens zijn lasterlijk.

2.4    Verweerder heeft gelogen omtrent de reden waarom hij, zonder dat dat met haar was afgesproken, een vrouwelijke advocaat heeft verzocht bij een gesprek met klaagster aanwezig te zijn. Dit heeft hij gedaan omdat hij het noodzakelijk achtte om iemand met een frisse blik naar haar zaak te laten kijken omdat hij zelf in gebreke was.

2.5     Verweerder heeft zich onethisch gedragen omdat hij, onder het voorwendsel dat de vertrouwensband tussen hen was geschaad, heeft besloten dat hij niet langer bereid was haar terzijde te staan.

3    VERWEER

3.1    De klachten van klaagster zijn reeds eerder door haar ter beoordeling voorgelegd aan de raad van discipline. De klacht kan als een verkapt hoger beroep worden opgevat.

3.2    Verweerder heeft geprobeerd klaagster zo goed als mogelijk te verdedigen.

3.3    Verweerder heeft zich niet onheus uitgelaten jegens klaagster.

3.4    Evenmin heeft hij leugens verkondigd tijdens de mondelinge behandeling die op 17 juni 2013 heeft plaatsgevonden.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    De vorige klacht van klaagster tegen verweerder betrof het verwijt dat verweerder het dossier van klaagster niet volledig heeft overgedragen aan de advocaat die hem is opgevolgd. De huidige klachten van klaagster hebben betrekking op andere onderwerpen.

4.3    Omdat de onderhavige klachten niet eerder ter beoordeling zijn voorgelegd aan de raad van discipline is klaagster ontvankelijk.

4.4    Vast staat dat verweerder een aantal gesprekken met klaagster heeft gevoerd en dat hij getuigen heeft opgeroepen, die door de rechter-commissaris zijn gehoord. Voorts heeft verweerder blijkens het proces-verbaal van de zitting van de raad van discipline op 17 juni 2013 verklaard dat gesproken is over de te bewandelen strategie in de strafzaak. Daarom is het verwijt dat verweerder geen tijd heeft besteed aan het opstellen van een verdedigingsstrategie (klachtonderdeel a), welk verwijt klaagster niet op enige wijze heeft geadstrueerd, kennelijk ongegrond.

4.5    Verweerder heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting op 17 juni 2013 aangevoerd dat hij heeft geprobeerd aan klaagster uit te leggen wat er was gebeurd in haar zaak, maar dat dat niet is gelukt. Aldus heeft verweerder geen insinuaties geuit over het verstandelijke vermogen van klaagster. Daarom is klachtonderdeel b eveneens kennelijke ongegrond.

4.6    Verweerder heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting op 17 juni 2013 aangevoerd dat hij aan een collega heeft gevraagd aan klaagster uit te leggen wat er aan de hand was en dat het zijn collega ook niet gelukt is dit aan klaagster uit te leggen. Niet uitgesloten is dat verweerder zijn collega ook heeft ingeschakeld omdat deze collega met een frisse blik naar de zaak van klaagster zou kunnen kijken. Dit betekent echter niet dat verweerder heeft gelogen over de reden waarom hij zijn collega heeft ingeschakeld. Ook klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

4.7    Een advocaat mag zijn opdracht neerleggen indien hij van oordeel is dat het benodigde vertrouwen van zijn cliënt in hem is komen te ontbreken. Daarom is het niet juist dat verweerder zich onethisch heeft gedragen door te besluiten dat hij niet langer bereid was klaagster terzijde te staan. Ook dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Alle onderdelen van de klacht van klaagster tegen verweerder zijn kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. A. Huber als griffier op 14 februari 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten