Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:307

Zaaknummer

R. 4501/14.87

Inhoudsindicatie

Verwijt dat verweerder de belangen van zijn cliënte heeft behartigd in een zaak tegen een wederpartij, die tevens wederpartij van klager is. Klager stelt dat hij door het optreden van verweerder in het kader van een rangregeling nadeel heeft ondervonden en stelt dat verweerder de rechter heeft misleid door onjuiste informatie te verstrekken. Voorts behelst de klacht manipulatie en financiële benadeling van klager en racisme jegens klager. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. De feiten vonden plaats in 2008; de klacht is ingediend in december 2013. De raad verklaart het verzet ongegrond, onder overweging dat de klacht ruim vijf jaar na de verweten gedraging is ingediend en niet is gebleken van de juistheid van klagers stelling dat hij pas in 2011 van de volle omvang van het handelen van verweerder kennis heeft gekregen. Het stilzitten van klagers advocaat komt voor risico van klager. Verzet ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 16 april 2014, door de raad ontvangen op 16 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 12 mei 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, welke beslissing op 13 mei 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 16 mei 2014, door de raad ontvangen op 20 mei 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Bij brief van 23 oktober 2014 heeft klager zijn standpunt toegelicht en stukken in het geding gebracht.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 november 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde T. Deze heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager exploiteerde tot oktober 2006 een tuinderij in het Westland, die hij huurde c.q. pachtte van C BV.

2.3 De Gemeente Westland heeft klager per oktober 2006 blijvend de toegang tot de tuinderij ontzegd wegens vervuiling met asbest.

2.4 C BV diende dit asbest te (doen) verwijderen, hetgeen niet is gebeurd.

2.5 Klager heeft na oktober 2006 de exploitatie van de tuinderij niet meer hervat.

2.6 In of omstreeks januari 2008 heeft klager gehoord dat er gewerkt werd in de kassen op voornoemde tuinderij.

2.7 Naar aanleiding daarvan heeft klager zich gewend tot mr. K.

2.8 Mr. K. heeft bij brieven van 28 januari 2008 en 7 april 2008 de advocaat van C BV, mr. Q, aangeschreven.

2.9 Bij brief van 4 juni 2008 heeft mr. K. de onderneming aangeschreven die de tuinderij in gebruik had.

2.10 In die brief schrijft mr. K:

“U gebruikt thans een tweetal percelen grond, te weten kas I groot 14.000 m2 ( …), welke tuinen eigendom zijn van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C BV (red.) en welke aan mijn cliënt op basis van een pachtovereenkomst in pacht in gebruik zijn gegeven. Vanwege asbestverontreiniging heeft cliënt de gronden niet mogen gebruiken. Thans is gebleken dat de tuinen weer in gebruik zijn, maar niet door mijn cliënt, maar zo blijkt door u. Mijn cliënt heeft met u geen overeenkomst gesloten welke het gebruik rechtvaardigd. U bent door de verpachter gewezen op het feit dat zij met mijn cliënt een overeenkomst hadden, die tot op heden niet is geëindigd. …… “

2.11 Bij brief van 5 juni 2008 aan mr. K. heeft verweerder namens de gebruiker gereageerd op voornoemde brief van 4 juni 2008. Voor zover in deze relevant heeft verweerder geschreven:

“…Mijn cliënt was ten tijde van het aangaan van de gebruiksovereenkomst met C BV (red.) volstrekt niet bekend met de persoon van uw cliënt. C BV (red.) betwist trouwens ook dat er sprake is van een pachtovereenkomst.

In ieder geval moet geconstateerd worden dat ver na de ingebruikname - een half jaar- uw cliënte zich pas aandient. Destijds is blijkbaar feitelijk een einde gekomen aan het gebruik door uw cliënte. Mijn cliënt heeft ook nimmer uw cliënte waargenomen in 2007 of in de jaren daarvoor. ( …).

Onjuist is het dat cliënt gewezen is door de verpachter op het feit dat er met uw cliënte een overeenkomst zou zijn die nog niet is geëindigd. Client heeft inmiddels een volwaardige teelt staan in de kassen en uiteraard is cliënt niet bereid om te ontruimen. Client is volstrekt te goeder trouw en heeft nimmer afgeweten van de aanspraken van uw cliënte, (….)”

2.12 In 2008 en 2009 heeft verweerder namens zijn cliënt een aantal procedures tegen C BV gevoerd. De partijen in die procedures hebben op 13 januari 2011 een regeling getroffen.

2.13 Bij brief van 2 december 2013 is namens klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder:

a. misleiding van de rechter door het verschaffen van onjuiste informatie aan de rechter in een procedure van zijn cliënt tegen C BV;

b. manipulatie en financiële benadeling van klager en

c. racisme jegens klager.

3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager stelt dat hij zijn advocaat mr. K in december 2007 heeft verzocht om de klachten tegen verweerder in behandeling te nemen en dat hij mr. K. in februari 2008 een voorschot van € 2.500, - heeft betaald, maar dat mr K. in de periode februari 2008 t/m juni 2008 op geen enkel verzoek van de Deken heeft gereageerd en dat daardoor het dossier inzake de klacht is gesloten. Mr K. heeft klager, zo stelt deze, over een periode van 2007 tot en met 2010 totaal niet op de hoogte heeft gehouden van de correspondentie tussen mr. K en verweerder. Volgens klager heeft hij alle relevante en belangrijke stukken waarnaar in de klacht wordt verwezen, pas ontvangen tijdens de behandeling van de rangorderegeling die diende op 14 april 2010. Klager voegt daaraan toe dat pas in 2011 de volle omvang van het handelen van verweerder al dan niet in samenwerking met mr. K aan de oppervlakte is gekomen.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2 De raad onderschrijft de vaststelling door de voorzitter in de overweging met randnummer 3.2, dat de klacht ruim vijf jaar na de verweten gedragingen, die hebben plaatsgevonden in 2008, is ingediend. 

Klager heeft in het verzet aangevoerd dat pas in 2011 de volle omvang van het handelen van verweerder aan de oppervlakte is gekomen. Naar het oordeel van de raad gaat klagers stelling niet op, daar hij destijds in 2008 rechtstreeks betrokken was bij het optreden van verweerder namens diens cliënt K, de gebruiker van de tuinderij. Niet is gebleken dat pas na verloop van tijd feiten omtrent het handelen van verweerder aan het licht zijn gekomen die klager destijds niet al wist of had kunnen weten. 

Klager heeft voorts aangevoerd dat zijn advocaat mr. K hem in de periode 2007 tot en met 2010 niet op de hoogte heeft gehouden van de correspondentie tussen hem en verweerder. Hieromtrent overweegt de raad dat, indien dit al zou vaststaan, dit een omstandigheid is die in de risicosfeer van klager ligt, nu het betreft het handelen of nalaten van de door klager ingeschakelde advocaat.

5.3 Het voorgaande brengt dan ook mee dat de raad geen grond ziet anders te oordelen dan de voorzitter in de bestreden beslissing heeft gedaan. De raad maakt haar beoordeling van de klacht tot de zijne.

5.4 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.