Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:237

Zaaknummer

7057

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar mogelijk over dezelfde gedragingen als waarover de cliënt al geklaagd heeft. Nu daarvoor al een onherroepelijke maatregel is opgelegd is er geen grond nog een maatregel op te leggen.

Uitspraak

                                                                                             

Beslissing van 30 juni 2014

in de zaak 7057

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

verweerder

 

tegen:

 

de deken van de Orde van Advocaten in het

arrondissement Noord-Nederland

gevestigd te Groningen

 

deken

 

1          HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissingen van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 10 januari 2014, onder nummers 136a/12 en 136b/12, aan partijen toegezonden op 13 januari 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard, het bezwaar van de deken gegrond is verklaard en aan verweerder in iedere  zaak 6 weken voorwaardelijke schorsing is opgelegd.  

De beslissingen zijn  gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:51.

 

2          HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1      De memorie waarbij verweerder van de beslissing in de zaak met nummer 136b/12 in hoger beroep is gekomen, is op 11 februari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2      Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-       de stukken van de eerste aanleg;

-       de antwoordmemorie van de deken;

-       e-mail van de deken aan het hof d.d. 19 maart 2014;

-       brief van klaagster in de zaak 136a/12 aan het hof d.d. 22 april 2014.

 

2.3      Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 mei 2014, waar verweerder met zijn raadsman mr. X., is verschenen. Mr. X. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. De deken heeft  bericht van verhindering gezonden. Tevens is verschenen mevrouw mr. Y..

 

 

3          DekenBezwaar (136b/12)

Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder de afspraken zoals neergelegd in de brief van de toenmalige deken d.d. 10 november 2010 aan klaagster en verweerder niet is nagekomen en dat verweerder niet de waarheid heeft gesproken door te zeggen dat hij dingen heeft gedaan die hij niet heeft gedaan.

Naast het niet nakomen van de op 10 november 2010 gemaakte afspraken heeft verweerder tevens verzuimd een aantal zaken van klaagster, die hij ook in behandeling had, adequaat en zorgvuldig te behandelen. Zo waren er nog zaken van de Sociale Verzekeringsbank en de heer M. In eerstgenoemde zaak zou verweerder bij de Sociale Verzekeringsbank een brief opvragen waaruit bleek dat klaagster recht had op een nabestaandenuitkering. Gebleken is dat verweerder zulks in het geheel niet heeft gedaan. Hij heeft klaagster daarvan niet, althans onvoldoende, op de hoogte gesteld. In de zaak M. zou klaagster voor de overname van een bloemenzaak € 25.000,00 teveel hebben betaald. Verweerder zou de zaak beoordelen en met name bezien of juridische stappen mogelijk waren om het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. Ook deze opdracht is niet, althans onvoldoende voortvarend en onvoldoende zorgvuldig uitgevoerd, waarbij klaagster wederom niet, althans onvoldoende, op de hoogte is gehouden van de gang van zaken.

 

4          FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1     Bij beslissing van 10 januari 2014 heeft  de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden onder nummer 136a/12  een klacht van D over verweerder gegrond geacht en een maatregel opgelegd.

4.2     Blijkens de brief van 8 augustus 2012, met welke brief de klacht ter kennis van de raad is gebracht, had de klacht van D betrekking op de wijze waarop verweerder de afwikkeling van een schikking, zoals neergelegd in een brief van de toenmalige deken van 10 november 2010, ter hand had genomen.

4.3     De deken schrijft voorts in deze brief “ alsmede en aanvullend in mijn hoedanigheid van deken (….) maak ik bezwaar over hetzelfde voorval, waarover klaagster in deze haar klacht aan u voorlegt”.

Op pagina 3 van de brief van 8 augustus 2012 wordt de klacht als volgt omschreven: “Onderhavige klacht betreft geen, om maar zo te zeggen, reguliere klacht maar betreft de facto een vervolgklacht die voortvloeit uit de, kort samengevat, gebrekkige afwikkeling door verweerder van de oorspronkelijke klacht.”

4.4     Verweerder heeft in de beslissing van de raad onder nummer 136a/12 berust.

4.5     Sedert  augustus 2013 treedt mr. Y. op als coach van verweerder en zij zal dit tenminste tot eind 2014 blijven doen.

 

5          BEOORDELING

5.1      Verweerder stelt in zijn appelmemorie en pleitnota dat de deken in zijn bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gezien het bepaalde in artikel 46 f lid 1 Advocatenwet. Daarnaast acht hij de opgelegde maatregel in strijd met het beginsel “ne bis in idem” daar hem ter zake van hetzelfde feitencomplex in de zaak 136a/12 al een maatregel is opgelegd.  

Het hof verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid. Artikel 46f lid 1 heeft niet de strekking de deken in zijn (toezichthoudende) taak te beperken door hem alleen de bevoegdheid te geven om een bezwaar ter kennis van de raad te brengen als er geen klacht is ingediend, maar geeft hem  de bevoegdheid om naast  een klacht zijn bezwaar ter kennis te brengen van de raad. Deze  bevoegdheid biedt de mogelijkheid  om in een klachtprocedure  tussen klager en verweerder een schikking tot stand te brengen, terwijl de deken in de gelegenheid blijft om via een bezwaar het bewuste gedrag voor te leggen aan de raad.

5.2     Uit de brief van 8 augustus 2012, waarmee de klacht van D en het bezwaar van de deken ter kennis van de raad zijn gebracht, blijkt dat het gaat om hetzelfde “voorval”, te weten de wijze waarop verweerder de afwikkeling van de zaak van klaagster ter hand heeft genomen. Weliswaar heeft de deken ter zitting in eerste aanleg nog aangevoerd dat de klacht ook inhoudt dat verweerder niet de waarheid spreekt en zegt dingen te hebben gedaan, die hij niet heeft gedaan, maar gelet op de betwisting door verweerder is deze stelling niet nader onderbouwd, zodat het hof het ervoor houdt dat in deze zaak sprake is van hetzelfde verwijtbare gedrag op grond waarvan zowel D haar klacht als de deken zijn bezwaar heeft geformuleerd.

5.3     Nu de raad vanwege dit gedrag bij onherroepelijke beslissing van 10 januari 2014 een maatregel heeft opgelegd, is er geen grond om daarnaast nog een maatregel op te leggen voor hetzelfde feit.  

 

          BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 

-           vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2014 onder nummer 136b/12 voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van (voorwaardelijke) schorsing voor de duur van zes weken met een proeftijd van twee jaar is opgelegd;

 

-           bekrachtigt de beslissing voor het overige.

 

 

 

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.J. Niezink, T.E. van der Spoel en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.