Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:59

Zaaknummer

R.4316/13.223

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verzoek tot wraking van de voorzitter en een lid van de kamer die een verzet zal behandelen. Het wrakingsverzoek berust op een procedurele beslissing van de voorzitter in een andere zaak van verzoekster, waarin zij dezelfde voorzitter gewraakt had naar aanleiding van het weigeren door de voorzitter van een aanbod tot overlegging van stukken tijdens de zitting. Volgens verzoekster is haar verzet later in die zaak ongegrond verklaard omdat zij haar stellingen niet voldoende had onderbouwd. De wrakingskamer overweegt dat de griffier in een oproep voor een zitting steevast opneemt dat tot 14 dagen voor de zitting stukken in het geding kunnen worden gebracht en dat op daarna ingekomen stukken geen acht wordt geslagen tenzij er naar het oordeel van de raad aanleiding is dat wel te doen. Het toepassing geven door de voorzitter aan de bij de raad geldende procedurevoorschriften brengt niet mee dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zal kunnen lijden. Wrakingsverzoek afgewezen.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage, hierna: de raad, is een klachtzaak aanhangig met bovengenoemd nummer. In die zaak heeft de plaatsvervangend voorzitter bij beslissing van 17 september 2013 de klacht, ingediend tegen mr. B, advocaat te L., als kennelijk ongegrond afgewezen.  

1.2 Tegen de beslissing van 17 september 2013 heeft verzoekster verzet ingesteld.

1.3 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 januari 2014, alwaar verweerders als voorzitter respectievelijk lid van de raad zitting hadden.

1.4 Tijdens de zitting, waarbij de vader van verzoekster als haar gemachtigde aanwezig was, heeft deze verweerders gewraakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van genoemde zitting.

1.6 Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad van 10 februari 2013. Ter zitting is de gemachtigde van verzoekster verschenen.

Nadat de behandeling gesloten was, heeft de wrakingskamer besloten uitspraak te doen.   

 

2 INHOUD VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 Het wrakingsverzoek behelst de wraking van mr. x als voorzitter en mr. y. als lid van de raad die op 20 januari 2014 het verzet van verzoekster in de klachtzaak tegen mr. B heeft behandeld.

2.2 Aan het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende ten grondslag gelegd.

Verzoekster heeft geen vertrouwen in mr. x als voorzitter. In een eerdere zaak heeft de gemachtigde van verzoekster verzocht om wraking van de voorzitter. De voorzitter heeft in die zaak in een brief aan de wrakingskamer geschreven dat de stukken, die de gemachtigde van verzoekster ter zitting nog wilde indienen, niet werden geaccepteerd. De stukken, die als bewijs konden dienen voor de stellingen van de gemachtigde van verzoekster, zijn dus geweigerd. De voorzitter heeft niet gehandeld als een goed rechter. Bovendien heeft de voorzitter na afwijzing van het (toenmalige) wrakingsverzoek, zonder een nadere zitting, in de beslissing opgenomen dat verzoekster haar stellingen niet voldoende had onderbouwd. De gemachtigde van verzoekster kreeg koude rillingen toen hij dat las. Beide uitspraken stroken niet met elkaar. 

Daar mr. y. als lid van de raad betrokken is geweest bij de bedoelde eerdere beslissing met nummer R.3863/11.266, wenst verzoekster ook mr. De H. te wraken.

 

3 VERWEER

3.1 Mr. x heeft niet op het wrakingsverzoek gereageerd. Mr. y. heeft een schriftelijke reactie ingediend.

 

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet jo. artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan een lid van de Raad van Discipline worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2 Ten aanzien van de rechterlijke onpartijdigheid wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid. 

Bij subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Hier geldt als criterium dat een rechter moet worden vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Die vrees voor subjectieve partijdigheid moet bovendien objectief gerechtvaardigd zijn. 

Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven voor de vrees dat een rechter niet onpartijdig is.

4.3 Het onderhavige wrakingsverzoek berust – kort gezegd – op de stelling dat verzoekster geen vertrouwen heeft in verweerders als leden van de raad die moeten beslissen over het verzet in de klachtzaak tegen mr. B, omdat zij, verweerders, hebben meebeslist in de eerdere zaak waarin een beslissing is gegeven na de afwijzing van een wrakingsverzoek van verzoekster. Het ontbreken van vertrouwen berust volgens verzoekster op de omstandigheid dat de voorzitter ter zitting door de gemachtigde van verzoekster ter overlegging aangeboden stukken heeft geweigerd, terwijl in de later gewezen beslissing werd geoordeeld dat verzoekster haar stellingen niet voldoende had onderbouwd.

4.4 De beslissing van de voorzitter om het verzoek, om ter zitting stukken over te mogen leggen, te weigeren is een beslissing op basis van de procedurevoorschriften die door de raad worden gehanteerd. 

De griffier van de raad pleegt steevast in oproepingen voor een zitting te vermelden dat het mogelijk is om tot 14 dagen voor de zitting stukken in het geding te brengen, alsmede dat op nadien binnengekomen stukken de raad geen acht zal slaan, tenzij er naar het oordeel van de leden van de raad aanleiding is dat wel te doen. 

Kennelijk heeft de voorzitter geen aanleiding gezien klager toe te laten om ter zitting nog stukken in het geding te brengen. 

De enkele omstandigheid dat de raad in de later gegeven beslissing heeft geoordeeld dat verzoekster een bepaald standpunt niet of onvoldoende had onderbouwd, rechtvaardigt niet de conclusie dat de stukken die verzoekster had willen overleggen, die onderbouwing zouden hebben gevormd.

4.5 Het feit dat de voorzitter, en met haar de kamer die de beslissing heeft genomen, toepassing heeft gegeven aan de bij de raad geldende procedurevoorschriften rechtvaardigt niet de stelling dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.6 Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

 

5 BESLISSING

5.1 De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage:

- wijst het verzoek af.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, G.J. Schipper, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2014.

griffier voorzitter                     

 

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Deze beslissing is in afschrift op 5 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoekster

- verweerders

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.